ERVARINGEN VAN 'N ONSCHULDIG VERBANNENE KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDETijdens de bezetting van het Duitsche stadje Kehl do or de Fransche troepen woedt de daar woonachtige leeraar Alfons Paoli Schwartz gearresteerd. Hij wordt er van beschuldigd, Fransch- man zijnde (hij is op Corsica geboren), in 't Duitsche leger gediend te hebben. Schwartz, wiens ouders Duitschers waren, en die altijd in Duitschland leefde, was onbekend met de bepaling, dat ieder die op Fransch grondgebied wordt geboren als Franschman wordt beschouwd. Na twee jaar in voorarrest te hebben gezeten, wordt hij veroordeeld tot verbanning naar Guyana. Tijdens het transport maakt hij kennis met Germaine Leroux, die van spionnage beschuldigd is. Schwartz wordt overgebracht naar St. Martin de Ré. Vandaar wordt hij aan boord gebracht van het schip, dat hen naar Guyana voert. Vaker en vaker breekt er heftige tweedracht onder de gevangenen uit. De bewakers doen gewoonlijk, alsof zij niets hooren, en kaarten door. Laten ze elkaar maar afrossen, die kerels! Éénmaal slechts, als het op doodslag schijnt uit te loopen, grijpen de gewapenden in, worden twee vechtersbazen tot vier dagen streng arrest veroordeeld, en zes-en-negen tig uur lang vlak bij elkaar aan de tralies geketend gehouden. Maar verder kan men 't, als 't te bar wordt, met de stoom wel af. Den zestienden dag komt land in zicht. Een paar mannen hebben door de patrijspoorten de donkere streep gezien, ver vooruit in 't westen. De zon is pas opgegaan 't zal ongeveer zes uur zijn. Nu werken de machines nog maar op halve kracht. Men moet den vloed afwachten, om de rivier Maroni te kunnen opvaren. Snel slaat men aan 't pak ken al moeten er nog uren verloopen vóór de landing. De weinige kleedingstukken zijn snel opgerold en in den schipperszak gestopt. De matrozenpakken neemt men niet mee - die liggen aan flarden. Ze hebben hun taak vervuld bij 't vertrek uit Frankrijk hebben afgevaardigden of persnienschen kunnen zien, dat de veroordeelden een fatsoenlijk, heel pak aan hadden. Maar hier zijn er geen afgevaardigden en geen persmenschen hier in de strafkolonie zijn we onder ons, hoeft men zich niet meer te geneeren Er is heel wat geschreeuw bij 't inpakken, want vaak mist deze en gene een deel zijner uitrusting. Een Zwitser is den gouden bril kwijt, waar hij zoo trotsch op was die hem stempelde tot ontwikkeld rnensch. Hij schreeuwt en klaagt, maar de bewakers halen de schouders op, en de andere kooibewo- ners, de Iangvingerige „afgezonderden", houden zich doof. Dezen keer is het halfuurtje op dek een dubbel genot, want nu ziet men het land dat land, waar de vlucht misschien vrijheid zal geven. Zeshonderd paar oogen doorboren het verschiet en zoeken de kustlijn af naar schuilplaatsen. Men kan zich daar makkelijk verbergen, 't Zal nog best meevallen Eindelijk, na het middaguur, zetten de machines weer aan, en snel komt nu de kust nader. De gevangenen zijn nu weer in de kooi, zij persen de gezich ten tegen de tralies, en kijken omhoog naar een klein stukje van den hemel, die zich heet en loodachtig welft over de monding der rivier. Het schommelen houdt op, een teeken, dat men de stille haven nadert. Eindelijk mogen zij aantreden op dek, met hun bagage. Zij zien den ver ren oever van de grensrivier Maroni een dun streepje slechts van de vlakke oevers der rivier, die zoo breed en geweldig is. In de looden lucht echter, boven het doodenschip, krijschen pikzwarte vogels, de doodenvogels van Guyana. Hebben zij bemerkt, die aasgieren der strafkolonie, dat er nieuw voer aan komt Dat er op dat schip, diep beneden hen, menige rnensch leeft en ademt, wiens lichaam zij binnenkort ergens in de savanna zullen vinden ais prooi Over het doodenschip vliegen krijschend de doodenvogels van Guyana. En van den boeg van het slavenschip wappert het blauw-wit-rood, de vlag van vrijheid, gelijkheid en broederschap XVI. OVERTOCHT NAAR HET DUIVELSEILAND. Het doodenschip gaat voor anker te St. Laurent-du-Maroni, de voornaam ste haven van de Fransche straf kolonie Guyana. Het is 23 Mei 1922, vier uur 's middags. Met vreugde betreden die mannen het land, en zij weten niet, dat die grond voor velen hunner weldra een ellendig graf zal worden. Snel zijn de groepen ingedeeld, en in den pas gaat het nu naar een gebouw, waar met ver gulde letters weer die beroemde woorden boven den ingang staan „Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap" De „politieken" worden nu in een aparten vleugel ondergebracht en hier kunnen zij de ledematen weer eens behoorlijk uitstrekken, frissche lucht genieten en de rust der aarde. Zij hoeven niet te werken en mogen den heelen dag buiten blijven, tusschen hooge muren, maar in de schaduw van niaoli- boomen. Al vlug komen zij te weten, dat de gedroogde bladeren van dien boom een uitstekend middel tegen tropenkoorts opleveren. De hitte is best te ver dragen, want er is stroomend water op de binnenplaats, waarin zij hun lede maten kunnen afkoelen. Hier kunnen zij zich ook weer eens behoorlijk was- schen, voor 't eerst na zestien dagen want op de Dualla was er voor zulke malligheden geen water beschikbaar. Na enkele dagen echter moeten zij weer opmarcheeren naar de haven, waar een klein schip, de „Maroni", gereed ligt. Schwartz denkt aan vluchten. Hij weet, dat hij naar de „Eilanden des Heils" moet, vanwaar geen ontvluchting mogelijk is. Hij kijkt naar de gezwol len rivier.... tien kilometer is de afstand naar den veiligen oever der Holland- sche kolonie Suriname. Zoover zal hij nooit kunnen zwemmen te minder, wijl hij de stroomingen niet kent. En overal staan soldaten, die misschien slechts wachten op een waanzinnige poging tot ontvluchten, om weer eens op iets levends te kunnen schieten. Neen, hier is er geen wegkomen aan; betere tijden afwachten Dan schommelt het smerige scheepje met de ver oordeelden, door de middaghitte, de zee op. Als de zon ondergaat, komt er van de landzijde slecht weer. Het is regentijd, tropische onweeren ontlasten hun watermassa's. Zonder de minste dekking staan de bannelingen in den stortregen in enkele seconden zijn zij doorweekt, en na de bui is 't zoo frisch, dat zij staan te bibberen, klapper tandend in den wind. Die plotselinge overgang, na de doorstane hitte, slaat hen lam. Zij trekken zich de natte kleeren van het lichaam, wringen ze uit en hangen ze te drogen op de stoombuizen. Dan trekken zij ze weer aan, nog klam en volkomen onverwacht daalt er een nieuwe stortvloed neer. Met stralen komt het water uit den donkeren hemel, en nu trekken zij hun kleeren maar niet meer uit. Treurig, neerslachtig hur ken zij neer in de hoeken, en probeeren te slapen, terwijl het schip kalm doorvaart. Tegen vier uur in den nacht komt er een vies heerschap, dat een geur van uien, ongewasschenheid en zuur eten mee draagt, naar de gevangenen toe. Het is de scheepskok. Dat heer doet ontzettend vriendelijk en gewichtig en vertelt, dat hij de gevangenen aan een ?lok warm drinken kan helpen.... maar natuurlijk tegen betalingwant hij heeft de koffie en den wijn zelf duur moeten koopen. De Het doodenschip op de reede van St. Martin de Ré.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 12