1 I V Een mooie foto van 'n tragisch moment. Een laatste blik op het verdwijnende stukje Franschen grond, 't eiland St. Martin de Ré. De eerste landing in Fransch Guyana, te St. Laurent - du-Midi. de voornaamste havenplaats der strafkolonie. bibberende stakkers hebben best iets over voor een verwarmenden dronk. Kom maar De kok verdwijnt, en komt terug met koffie en wijn. De meesten koopen wijn twee bekers voor een hemd bijvoorbeeld. Daarna worden zij snel en terdege zeeziek. Schwartz heeft nog een paar burgerschoenen, vóór den oorlog gekocht en weinig gedragen. Die nemen ze hem op 't Duivelseiland misschien tóch af, en hij heeft de Fransche soldatenschoenen nog.Dus weg ermee Schwartz krijgt een grooten beker koffie voor zijn burgerschoenen, en als de kok die inrekent, voelt de Duitscher, dat hij weer een stuk vaderland kwijt is, een herinnering aan beter dagen en aan de gulden vrijheid. Kort na vijven, als het begint te schemeren, duiken de „Eilanden des Heils" uit de zee op drie zandkorrels die de kokende oceaan vergeten heeft in te slikken. Het Duivelseiland is iets meer dan duizend meter lang, en gemiddeld tweehonderdvijftig meter breed. Er komen alleen bannelingen. Dicht er bij ligt het eiland St. Josef, met het tuchthuis en de gevangenis der strafkolonie. Het derde eiland, Royal, is de zetel van het bestuur. Daar zijn opslag plaatsen en een abattoir en een bakkerij. De drie eilanden zijn samen nog geen vijftig hectaren groot. Den mooien naam „Eilanden des Heils" hebben ze gekregen van Fransche immigranten in de achttiende eeuw, die al blij waren, dat zij van het moerassige Guyana naar die eilandjes ontsnappen konden. De Maroni vaart nu nog maar met halve kracht, want in de nabijheid van die rotsachtige kusten is voorzichtigheid noodzakelijk. De bannelingen staan bibberend op het dek, en kijken naar de donkere eilandengroep, die steeds nader komt. Straks moet de zon opkomen de horizon krijgt ai kleur. Dan komt er van den kant der eilanden een boot, voortbewogen door zes stevige roeiers zes mannen met bruine gevangenismutsen. Het schip moet op eenigen afstand van de rotsige kust blijven. De boot legt aan, en snel dalen de tien bannelingen er in af. Zij worden het eerst weggebracht. Twee bewakers en de hoofdopzichter gaan mee, en in een krachtige strooming schiet de roeiboot af op het doel, het Duivelseiland. Opeens zien zij het, de ballingen, als zij tusschen St. Josef en Royal dóór gevaren zijn. Een paradijs zien zij, een heerlijk stukje aarde, dat des te verlokkender schijnt, doordat de zon juist nu opduikt uit de zee, en de palmen op het hoogste punt van het eiland in fijne zwartheid afteekent. Zij zien een aantal lage, witte huisjes, en daar, bij den stec- nen, dam, een groepje menschen, die hen schijnen op te wachten. De boot echter vaart door, de open zee over. De roeiers tobben tegen de strooming in zij kuchen, en op hun naakte ruggen parelt het zweet. Blauwe tatoueeringen steken scherp af tegen het rood van de huid. De forsche kerel aan den eersten riem rechts, de man met het brutale moordenaarsgezicht, heeft rondom zijn hals een breede, blauwe streep getatoueerd en daaronder staat te lezen, diep en duidelijk in de huid geëtst „Voor Deibier Deibier is een der populairste figuren in 't hedendaagsche Frankrijk „monsieur de Paris" de beul, de scherprechter der hoofdstad. Nummer vier heeft zijn heelen rug volstaan het grootste inschrift luidt„Mijn lichaam voor Deibier, mijn hart voor mijn moeder Wat zijn het toch nog een onnoozele, kleine kinderen, die misdadigers, die moordenaars hier aan de riemen Een andere, die vroeger in Afrika bij 't strafbatail- lon heeft gezeten, heeft met groote letters dwars over zijn borst staan „Weg met de koeien De koeien zijn de meerderen van 't oogenblik, nu dus de bewa kers. Die moeten zich iederen dag ergeren, als zij nog een glimpje eergevoel in zich hebben. Maar zulke glimpjes zijn in de straf kolonie een overtollige weelde. Er liggen nauwelijks duizend meters tusschen de Maroni en den landingssteiger van het Duivels eiland en toch hebben de zes mannen aan de riemen een half uur moeten ploeteren zoo sterk is de strooming, die, in bondgenootschap met de altijd loerende haaien, de vlucht onmogelijk maakt. Het is bij zevenen, den eersten Juni 1922, als de tien ballingen het Duivels eiland betreden Schwartz, Victorica, Gaspar, Padey, Chareyron, Audouin, Bucher, Meyer, Vagnon en Lefèvre. Het Duivelseiland heeft XVII. HET DUIVELSEILAND, een slechten naam. - Sinds het proces Dreyfus wordt het beschouwd als het toppunt van verschrikking. Misschien hebben de vrienden en verdedigers van den onschuldig veroor deelden kapitein met opzet dat verbanningseiland in zoo ontzettende kleuren afgeschilderd als een kale rots, zonder plantengroei, als een broeinest van koorts. In werkelijkheid is het Duivelseiland een prachtig plekje gronds, met rijken palmengroei en zuivere lucht. De zee koelt af, frissche tochten strijken over het eiland. Als het Duivelseiland niet zoo ver buiten de groote stoom vaartlijnen lag, en geen dienst deed als strafkolonie, zou zijn lof in alle reis gidsen gezongen worden. Het ergste aan het heele eiland is zijn naam tenminste voor degenen, die er maar korten tijd hoeven te blijven. De verschrikkingen van dat oord, de marteling der eenzaamheid, de afzondering van de wereld en het wereld nieuws en de wereldbeschaving, beginnen eerst later en worden na maanden en jaren ondraaglijk. De wetgevers hebben daar menschen heen gestuurd, die veroordeeld werden om begraven te worden, die niets meer zijn mochten dan levende lijken. De wetgevers zijn slim zij hebben het verbanningsoord voorzichtig uitgekozen. De wetgevers weten nog heel goed, uit eigen bittere ervaring, hoe de ontzetting van het „Dreyfus-eiland" in alle kranten werd uitgemeten. Als het verblijf op dat eiland zooiets verschrikkelijks is, dan is 't een pracht van een verbanningsoord voor ontaarde zonen en vijanden van Frankrijk En zoo'n véilige gevangenis is het.... Het Duivelseiland is de verblijfplaats voor de aristocraten onder de uit- gestootenen, de ballingen. De anderen, de „verwijderden" en „afgezonderden",

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 13