No. 35
VRIJDAG 27 JANUARI 1933
1103
kunnen op het onbewoonbare vasteland wachten op den zekeren dood.
Op het Duivelseiland zijn de menschen tenminste nog nummers op het
vasteland tellen zij heelemaal niet meer mee....
Het groepje menschen op de landingsplaats van het Duivelseiland bestaat
uit twee opzichters en vier gedeporteerden de ecnigen, die het recht hebben,
die kleine landtong te betreden zij moeten namelijk de levensmiddelen
aannemen, die met de boot meekomen. De anderen staan wat meer naar
achter, en nemen nieuwsgierig het tiental op. Onder hen treft Schwartz twee
kennissen uit de citadel van Rijssel, de twee „levenslangen" Richard
en Wiard.
Men brengt de nieuwelingen naar het midden van het eiland, waar de
kleine kazerne der bewakers staat. Zij moeten aantreden, en man voor man
naam en herkomst melden. De hoofdopzichter schijnt een gemoedelijk mensch
te zijn. Hij zal 't den menschen niet lastig maken, als zij zich behoorlijk kalm
houden. Omdat het voorschrift is, worden de nieuwelingen gefouilleerd
maar snel en oppervlakkig, want 't is bijna tijd voor 't tweede ontbijt, en de
boot heeft verschen wijn meegebracht waarom zullen de bewakers zich dan
eerst nog warm en moe maken
„Zoo, nu kunnen jullie gaan zie maar bij een kameraad onder dak te
komen. Er zijn geen huisjes genoeg, dus er moeten er twee in elke woning
voorloopig. Er wordt later wel bijgebouwd er komen er ook zooveel tegen
woordig I"
Hierna kunnen zij zich over het heele eiland vrij bewegen alleen op
het landtongetje mogen zij niet komen, als er een boot in de buurt is. Op het
Duivelseiland zelf zijn er geen booten.
Richard en Wiard trekken zich Schwartz aan, en noodigen hem uit,
bij hen te komen eten. De ballingen koken voor zichzelf. Ieder huisje is een
afzonderlijk rijkje, zeven meter lang en vier meter breed. De massieve wanden
zijn van graniet, met kalk overdekt. Er is maar één verdieping, en daarboven
een houten dak. Die ruimte omvat een keukentje, een toilet en één kamer
met twee tralievensters. Het bed bestaat uit een ijzeren krib met drie planken,
een stroozak, twee lakens en een kussen. Verder worden verstrekt twee pan
nen (van oude benzineblikken gemaakt) en een koekepan. En tenslotte
een scherp geslepen sabel.
Dat laatste voorwerp behoort tot de uitrusting van den balling, omdat
het op het eiland niet gemist kan worden als werktuig in den strijd met de
snel voortwoekerende natuur. In korten tijd zou alles verloren gaan in den
wilden plantengroei, als de breede haksabel er niet wat orde in hield.
Een wapen tegen de bewakers Dan toch een zeer minderwaardig wapen
Het zou een zéér ongelijke strijd worden, niets dan een pretje voor de scherp
schutters onder de „militaire opzichters" I
Na het eten worden er kleine groepjes gevormd de „nieuwen" worden
door de „ouden" rondgeleid. Want er is heel wat te zien op het Duivelseiland -
voor één dag.
Maar het duurt niet lang, volstrèkt niet lang, of zij kennen alles van
buiten, iederen boom en struik, iedere hagedis en iederen kever. lederen dag,
ieder uur kennen zij vooruit en dan begint het groote heimwee en de eigen
lijke straf. Kalmpjes aan maar I De wet heeft den tijd op haar hand. En die
tijd, die lange, afgrijselijk lange tijd, die eenvoudig niet meer voort wil, is het
beste en krachtigste strafwerktuig.
Voorloopig echter verheugen zij zich nog over al het nieuwe. Zij bewonde
ren het palmbosch een vierduizend stammen de „ouden" geven hun
kokosmelk te drinken en laten hen bananen plukken van den levenden struik,
door een der bannelingen gekweekt. Midden in het bosch woont een slang
niet vergiftig die men overal op het eiland kan tegenkomen, en de duivcls-
't Duivelseiland, waar
op Alfons Schwart2
zes jaar geleefd heeft.
vogel, zwart en
zoo groot als
'n ekster, wiens
klagend „pi-oe,
pi-oe" nooit
zwijgt.
En daar,
dicht bij het
duivelsbosch, is
een klein kerk
hof, met oude
graven, waaron
der misschien de
oude kolonisten
van de „Eilan
den des Heils"
rusten. Hier
moeten ook de
overleden ban
nelingen begra
ven worden
maar er ligt er
nog niet één,
want de oudjes
en de zieken
gaan gewoonlijk
naar den over
kant, naar het
vasteland.
De gevan
genen op St.
Josef echter
hebben zelfs
geen recht op
een hoekje aar
de. Daar sterft
men te snel en te dikwijls. Waar zou men met al die lijken heen
moeten
Bij het eerste grauwen van den dageraad wordt de barkas der strafkolonie
te water gelaten. De zes getatoueerden nemen plaats op de roeibanken. Achter
hen, dwars over de boorden van de boot, ligt een breede plank, en daarop ziet
men een grauwen aardappelzak. In dien dichtgenaaiden zak, met een paar
zware steenen, rust de gestorven gevangene.
Een goede duizend meter van het eiland geeft de geleider het teeken om
te stoppen. Hij tilt de plank eenvoudig aan één kant op het lijk glijdt er af,
de zee in.
Als het water rustig is, en de zon pas opgaat, kan men den doode zien
neerzinken als een schaduw zien wegduiken in het schemerige groen, eerst
snel, door de steenen, dan langzamer, zoodat de grijze haaien, die begeerig
langs de sloep meezwommen, makkelijk mee kunnen
Dan grijpen de roeiers de riemen. Zij spreken niet, hoewel de bewaker
bij zulke gelegenheden graag iets door de vingers ziet. Zij haasten zich terug
naar den oever, als vluchtend voor die zee, die eens ook hen zal opnemen.
De gevangenen van het bagno hebben hun einde gezien, en zij hebben
er voor gesidderd. Ontkomen zullen zij het tóch niet, nooit of te nimmer.
Er is ook een dorp op het Duivelseiland. Het bestaat uit drie grooterc en
tien kleinere woningen. In één van die tien heeft de ongelukkige Dreyfus
gewoond. Er is nog een huis in aanbouw ook, al jaren, maar het schijnt nooit
af te komen.
Een beek of een bron is er op het heele eiland niet. Midden in het ballingen
dorp heeft men een grooten put gegraven, of liever in de rots uitgehouwen.
Daar kan zich het regenwater verzamelen, en met een emmer aan een touw
kan men het putten. De stortregens in het natte seizoen zorgen wel, dat de
put nooit leeg raakt, en door de diepte blijft het water koel.
In veertig minuten is men het heele eiland rond, maar men haast zich
niet, bekijkt ieder tuintje, blijft overal staan. Zoo krijgt men den dag om, en
de tijd der opsluiting nadert. Reeds hoort men sleutels rammelen, en van den
kant der kazerne nadert de Arabische sleutelbewaarder, een stroopsmeerder,
die zich door kruipen en klikken tot dit baantje heeft opgewerkt. Als een hoogé
orde draagt hij het teeken zijner waardigheid, twee gekruiste sleutels, op
den arm.
Hij rammelt met zijn sleutels, en de ballingen gaan hun huisjes binnen.
In iedere woning moeten er twee, Wiard en Richard gaan bij elkaar daardoor
komt er een woning vrij, en daar trekken Schwartz en de Zwitser Bucher in.
Snel daalt de duisternis. Boven, in het duivelsbosch, krijschen de dtiivels-
vogels om de beste slaapplaatsen. Kamhagedissen sluipen over de rotsen.
De zee ruischt en ademt-
Wordt vervolgd)
;a;N\EUWöREyPuS HDIÖ
V
V Ü|?DRE.VFUS HUiS
I HAVENHOOFD
De Fransche strafkolonie Guyanaaan de kust
liggen de drie eilandjes, waarheen politieke gevange
nen en de ergste misdadigers gedeporteerd worden.