No. 36
Een groep bannelingen aan den dagelijkschen arbeid.
kon houden van zwakte, liet men een pater uit Cayenne komen. Deze
sprak met Ullmo en liet hem beloven, om eigen leven en gezondheid te denken.
Nu werd banneling nummer 2 de ijverige apostel van het Duivelseiland.
Hij riep zijn medegevangenen bij zich en hield regelmatig godsdienstoefeningen.
In 't begin wou men spotten, maar later ontwapende zijn heilige ernst allen
lust om te lachen.
In 1923 kwam Ullmo naar Cayenne, nadat de pater zich voor hem had
borg gesteld. Daar verkreeg hij door vlijt en schranderheid in korten tijd een
vaste vertrouwenspositie bij een handelsfirma.
Of hij Frankrijk ooit zal weerzien, weet men niet. Zelf verzet hij zich met
alle macht tegen allen ophef over zijn geval. Hij wil niet met Dreyfus vergeleken
worden, want die was onschuldig. Hij echter was schuldig, en hij boette gaarne.
Nummer 3 is een oude man, wreed weggerukt uit zijn gezin en zijn werk
kring. Met grijze haren reeds kwam hij in de eerste maanden van den oorlog
op het Duivelseiland. Hij was aangeklaagd van spionnage, maar bewijzen
kon men hem niets. Sauvage zoo heette de man betuigde steeds zijn
onschuld. En werkelijk schijnt men in Frankrijk zijn zaak opnieuw onderzocht
te hebben. Hij kwam plotseling vrij.. Hij werd teruggebracht naar het vaste
land, naar de havenstad St. Laurent du Maroni.
Hoe moet hij nu naar het vaderland terug Op het verbanningsschip,
dat hem gebracht heeft
Neen, dat neemt niemand mee terug. Maar éénmaal vaart iedere veroor
deelde op het doodenschip slechts in één richting.
Maar Sauvage had geen geld, niets.En toen werd er te St. Laurent
een straatveger gevraagd. De grijsaard solliciteert, en op voorspraak van den
commandant krijgt hij het postje, dat niet zoo moeilijk is, want de zwarte
duivelsvogels helpen ijverig, om de straten te zuiveren.
Wat is er van Sauvage geworden Misschien heeft hij zich sou voor sou
uit den mond gespaard, om toch nog een tusschendeksplaats te kunnen koopen,
en in Frankrijk te kunnen sterven. Misschien ook ligt zijn graf in het moeras
gebied aan den rand der stad, allang door onkruid overwoekerd, vergeten.
Gruault, een lichtzinnig jongmensch, een „moederszoontje", heeft nummer
4. Hij was nog geen twintig jaar, toen de moord te Serajewo die noodlottige
atmosfeer schiep, waaruit zes weken later het groote onweer voortkwam.
De jonge Gruault echter dacht aan geen politiek in de café-chantants van
Montmartre was 't veel prettiger. Maar dat leventje kostte een heele hand geld.
Zijn mede-fuivers schenen een onuitputtelijke geldbron gevonden te hebben.
Hij wou ook van den gouden regen profiteeren, en hij werd ingewijd men wilde
de radio-berichten, die van den Eiffeltoren werden uitgezonden, opvangen
en duur verkoopen.
Maar eer de dolkoppen nog maar een draadje gelegd hadden, wist de
politie alles. De anderen vluchtten, Gruault ging naar het Duivelseiland. Het
onweer was nog niet losgebroken anders had 't hem den hals gekost.
Op het Duivelseiland werd hij „verpleger", en hij verschafte zijn lot-
genooten menig extra hapje. Hij was een goede kameraad, die Gruault,
een ventje, waar geen kwaad in stak een die graag praatte, graag senti-
menteele verzen voordroeg, en zeer ontwikkeld was en belezen.
In 1924 komt hij naar Cayenne, wordt klerk in 't hospitaal, krijgt dan
volkomen gratie. In 1930 zag hij het vaderland terug, en aanstonds vond hij
een positie, waarin hij ook zijn voormaligen lotgenooten nog van dienst kon
zijn.
Poulot, balling nummer 5, komt uit de buurt van Troyes. Zijn misdaad
was „verstandhouding met den vijand" een uiterst rekbaar begrip, dat op
iedere waschvrouw kan worden toegepast, die in den bezettingstijd voor
Duitschers gewerkt heeft. Vóór het ongeluk hem trof was hij een eerlijke,
gemoedelijke belasting-betaler, die vlijtig hengelen ging en er 'n goed leventje
van nam. Hij had zijn schaapjes al lang op 't droge, en zijn kinderen waren
getrouwd.
De domme spionnenvrees in 't begin van den oorlog een onberaden
woord misschien, of een reisje, verbrak den draad van zijn rustig bestaantje.
Het gelukte hem niet, de aanklacht te weerleggen, want hij was stokdoof.
De hooge krijgsraad moest zich schriftelijk met hem onderhouden.
Met zeldzame berusting aanvaardt Poulot zijn lot. Geen klacht kwam er
ooit over zijn lippen. Hij heeft pech gehad da's alles. Maar hij blijft de burger
man, die spaarde en gaarde, om later kalm te kunnen hengelen. Ook in het
bagno ploetert en knibbelt hij en hij kent maar twee vreugden ten eerste
geld tellen en geld zenden, naar Troyes, waar zijn kinderen wonen ten tweede
een slok wijn of een slok koffie drinkenals hij die cadeau krijgt.
De gemoedelijke oude heer zag in 1926 zijn straf verminderd tot twee
jaar gevangenisstraf die zat hij te St. Laurent du Maroni uit, en 3 Februari
1928 werd hij vrij gelaten. Hij kon terugkeeren naar zijn spaarduitjes en zijn
vischgerei.
Daar stond hij voor de gevangenis, een man van vijfenzestig, die niets
meer hooren en niet goed meer zien kon. Maar de haven, het schip dat naar
Frankrijk gaat, zal hij wel vinden
Had hij dan reisgeld
Natuurlijk had hij geld veel geld in Troyes, op het filiaal van de
Fransche Bank. Maar daar wil hij niet aankomen. Hij werkt liever, tot hij 't
noodige sommetje bij elkaar heeft.
De kinderen, in Troyes, wisten heel goed, dat hun oude vader vrij was
dat ze hem maar reisgeld hoefden te sturen, om hem weer bij zich te hebben
maar misschien schamen zij zich over hem. Cayenne, Duivelseiland dat
zijn woorden, die men in een nette familie niet noemt
Poulot bleef. Hij werd boekhouder in een houthandel, en hij verdiende er
met eigen zaakjes nog aardig wat bij maar hij kwam niemendal vooruit,
want weer stuurde hij, iedere maand, alles naar Frankrijk.
Poulot zal onder den rook der strafkolonie sterven, omdat zijn kleinburger
lijkheid hem geen fut liet, om zich óp te wringen.
De bekende journalist Londres, die Mei 1932 op de Roode Zee is om
gekomen, heeft in 1924 Guyana bezocht, en het lot der ballingen van het
Duivelseiland beschreven. Zijn artikelen hebben groot opzien gebaard en
dat niet enkel in Frankrijk en de regeering te Parijs zat er danig mee in.
Toen heeft de „Journal", met medewerking der regeering, de reporters
Roubaud en Lefèvre uitgezonden, om de strafkolonie te bezoeken, en er over
te schrijven in voor de regeering gunstigen zin. Men was bang geworden
voor de waarheid. De twee journalisten schreven een lang artikel over een
nacht, dien zij heimelijk in 't huis nummer 7, op 't Duivelseiland, hadden
doorgebracht. In huis nummer 7 echter woonde toentertijd Poulot, en deze
heeft verklaard, dat hij nooit bezoekers gezien heeft Ook bij de andere bal
lingen zijn de twee reporters nooit geweest.
Nummer 6 op het Duivelseiland is de drukke, praatgrage Bellon. Die had
een keurig kapperszaakje te Genève maar het meeste geld verdiende hij
als agent van den Franschen geheimen dienst. Zoo'n kapper, die een inter
nationale klandizie uit de hotels heeft, ziet veel en hoort veel en merkt veel
op Bellon bijvoorbeeld hield een paar Duitsche heeren in 't oog, die nu en dan
bezoek van Franschen ontvingen bezoek van Franschen midden onder
den oorlog
Bellon berichtte trouw, wat hij waarnam, en stond uitstekend aangeschre
ven in Parijs maar toen kwam zijn noodlot in de gedaante van den agent
Michel. Deze collega van Bellon verboemelde veel geld en als hij vastzat,
kwam hij bij Bellon leenen. Die hielp herhaaldelijk, maar hij kreeg nooit een
sou terug, en weigerde eindelijk verdere credieten.
Michel smeekte en bedelde en dreigde - maar Bellon liet zich niet ver
murwen. Toen hij echter, eenige dagen later, bij den kapitein van den berich
tendienst kwam, werd hem toegeschreeuwd
„Zoo, meneer Bellon, nu is 't uit met uw dubbele spel. U hebt tegelijk
voor ons èn voor de tegenpartij gewerkt...."
Alleen gebrek aan afdoend bewijs behoedde Bellon voor de twaalf geweer-
loopen. Hij kwam op het Duivelseiland. Daar zat hij met hout en schildpad
te knutselen, tot hem ter oore kwam, dat Michel wegens bedrog gearresteerd
was. De balling schreef aan zijn afgevaardigde, en deze wist herziening van
het proces door te drijven. Michel werd in 't nauw gedreven, en bekende, dat
hij Bellon valsch beschuldigd had, uit wraak, omdat die hem geen geld meer
wilde leenen.
Bellon werd aanstonds in vrijheid gesteld, en als schadeloosstelling kreeg
hij vijfduizend franken helaas papier.
Meneer Papelier, die nummer 7 draagt, was notarisklerk in Lotharingen.
Tevens dreef hij met zijn vrouw een kleinen fruithandel, waarvoor hij nog al
eens naar Metz moest, om in te koopen. Een Franschman zoo vaak naar Metz
zoo kort voor den oorlog Dat vond men verdacht. In de eerste oorlogs
dagen werd het echtpaar gearresteerd en voor een krijgsraad gebracht.
Bewijsmateriaal was er weinig, maar de "rechter had haast.
„Echtpaar Papelier levenslang verbannen wegens verstandhouding
met den vijand. Volgende zaak
De man ging naar het Duivelseiland, de vrouw naar Rennes, waar zij de
blonde Germaine Leroux trof.
Na den oorlog merkte men, dat het vonnis, in de eerste oorlogsgeestdrift
uitgesproken, onbillijk was beide echtgenooten werden in vrijheid gesteld.
Het geval van nummer 8, den taalleeraar Gillet, is niet duidelijk. Hij
kwam uit midden-Frankrijk, maar woonde te Bazel. Zijn zoon diende in het
Fransche leger. Toen Gillet hem eens ging bezoeken, werd hij gearresteerd,
wegens „verstandhouding metden vijand", en naar 't Duivelseiland gezonden!
Op zekeren dag kreeg hij te hooren, dat zijn zoon, die ijverig werkte voor de
begenadiging van zijn vader, gestorven was. Kort daarop stierf ook hij,
doodsoorzaak niet vast te stellen. Hij werd begraven op het kerkhofje naast
het Duivelsbosch.
Nummer 9 heet Sacré. Hij was sergeant in het Fransche leger. Kort voor
den oorlog had hij geschreven op een advertentie, waarin bijverdienste werd
aangeboden aan ijverige, discrete personen. Ten antwoord kreeg hij een vragen
lijst, die hem zoo vreemd leek, dat hij er zijn meerderen mee in kennis stelde.