/jetUaatfe 1146 VRIJDAG 3 FEBRUARI 1933 No. 36 DOOR HAROLD LEWES Het was ongeveer half vijf de zon rees juist uit de zee, toen Donald Mc.Dunn op de heide ontwaakte. De zon was helder, de bries frisch Donald was geen van beide. Terwijl hij zich geeuwend uitrekte, herinnerde hij zich dat er den vorigen avond een bruiloft was geweest in Airdhay, en ook dat hij er geweest was. De visscher schudde langzaam het hoofd. „Drommels," mompelde hij, „dat moet een puike bruiloft geweest zijn. ik kan toch anders wel een slootje whisky verdragen zonder onderweg in slaap te vallen." Hij dronk uit een bron, even verder gelegen. Indien u mocht veronderstellen, dat hij zich ook het gezicht verfrischte, vergist u zich wasschen liet Donald ovei aan de toevallige omstandigheid dat het eens regende. Hij overzag het tooneel, reeds tientallen jaren bekend de bergen, de hei, de kuststrook, de open zee. Ah, het werd weer een mooie dag, en er was geen werk, dat niet tot morgen kon worden uitgesteld. Plotseling bleef hij staan, keek op merkzaam naar de kust beneden hem, zag voor zichtig om zich heen zooals zijn gewoonte was en daalde af. Aan den voet van de rotsige kust lag een bootje. Een vreemd bootje. Oud, verveloos, zonder naam op den voorsteven. Het bevatte niets dan één gebroken roeiriem, een stuk touw en een ton, vastgebonden aan de achterbank. Iets sinisters ging van het oude bootje uit, niet onder woorden te brengen door een simpclen visscherman als Donald Mc. Dunn „Wel, wel," mompelde hij. „Zou de man ver dronken zijn Hij boog zich over het vaatje, klopte er met de knokkels op. Het klonk volstrekt niet hol. „Wel, wel," mompelde hij weer, nadenkend. Het was een vreemd vat Donald had zijns gelijke nog nooit gezien. Een flink vat, frisch groen geschilderd, Piet stevige ijzeren banden. Eerst weer even rondziende, stapte hij in de boot, sneed het touw door, rolde het vat om. „Maar dat is geweldig zwaar 1" riep Donald verbluft. „En er is niet eens een spongat in Geen etiket niets er op Nou ken ik niet eens den eigenaar." Eigenlijk moest dus de kustwacht gewaarschuwd worden, peinsde Donald Mc.Dunn. Maar de kustwacht was negen mijl verder als hij er heenging om te waarschuwen kon in dien tijd een oneerlijk mensch het vaatje vinden en meenemen. Hij zou het voorloopig maar mee naar zijn eigen hut nemen, dacht hij verder. Er was toch niemand in de buurt op 't oogenblik. Het kostte hem ontzaglijke moeite het vat over boord te tillen en tegen de helling van de kust op te rollen. Binnen vijf minuten zweette hij als nooit te voren. Hij rustte even, klopte weer op het vat, hoorde den stevigen, solieden klank. Plotseling verschoot zijn gebruind gezicht. Als het eens goud was Russisch goud misschien Hij rolde de ton meteen weer verder. Donald vloekte binnensmonds, toen, in een krom ming van den weg, plotseling de oude Jack Hales, die naar zijn netten ging, voor hem stond. Jack zei dat het een bijzonder mooie morgen was Donald wenschte den ander onhoorbaar naar de andere wereld toen kwam de onvermijdelijke vraag „Wel, wel, Donald, wat heb jij daar?" Donald forceerde een grijns, veegde zich het zweet van het voorhoofd. „Eigenlijk weet ik het niet. Een cadeautje van mijn oom in Odhole. Dat is een rare, die oom van mij. Hij schreef me een brief, dat hij me een vaatje present deed ik moest maar eens zien wat er in zat. Om er meer lol van te hebben, stuurde hij het naar Airdhay dan moest ik het negen mijl ver rollen om het thuis te krijgen. Zoo'n halve gare is die oom van mij. Nou loop ik me af te vragen wat erin kan zitten. Ik denk whisky. En jij, Jack Jack lekte zich de lippen, ,,'t Zal wel whisky zijn. Er is geen mooier cadeau. Als ik terugkom vanavond loop ik even bij je aan, Donald. Misschien kan ik je helpen met overtappen. Je weet, ik heb daar verstand van mijn schoonvader was herbergier." Met een lieven glimlach liep hij door. Donald slikte een vloek in en rolde zijn vaatje moeizaam verder den steilen weg op. Hij was bijna zijn hut genaderd, en Donald wenschte zichzelf reeds geluk dat hij verdere observatie ontsnapt was, toen zijn naaste buur, de weduwe Mc. Lon, uit haar huisje kwam, recht op hem aan. Het was algemeen bekend, dat de weduwe Mc.Lon, scherp van gezicht en tong en van middelbaren leeftijd, in Donald Mc. Dunn een opvolger zocht van haar overleden man. Donald's houding ten opzichte van haar was die van een opgejaagd dier. Maar nu kon hem de vrouw geen draad schelen, er zat immers misschien goud in zijn vaatje. „Een mooie morgen," zei ook de weduwe liefjes en toen: „Wat is dat voor een vaatje, dat je zoo vroeg naar huis rolt, Donald Donald herhaalde zijn verhaal. „Zoo," zei de weduwe Mc.Lon langzaam „ik wist niet dat je een oom in Odhole had. Hij lijkt me in elk geval een erg vriendelijke man. Ofschoon, dat is toch veel te veel whisky voor een man al leen. En wat een vreemd vaatje." „O, maar ze hebben vreemde vaatjes in Rus in Odhole. Enneik doe erg lang over die whis ky. Die zal ik best opkrijgen. Nu ik ga nu maar naar binnen." Donald vond dat ze verontrustend scherp naar het vaatje gekeken had, en wat drom mel had ze zoo'n klemtoon te leggen op die woorden „een man alleen Hij had wel kunnen huilen. Het beste was maar, den heelen dag in huis te blijven. Gelukkig dat hij nog wat whisky in huis had, om die straks Jack voor te zetten. Jack kwam tegen 6 uur, opgewekt, en bood aan heL vat voor Donald te openen. ,,'t Is al open," zei Donald, „en weer gesloten. Maar ik heb er een goeie portie voor je uitgehaald." Hij zette een vol glas neer voor Jack. Deze gaf uiting aan een geknor van sympathie, rook toen aan zijn glas en aarzelde even. „Wat is 't vroeg hij. „Schotsche whisky „Ik weet 't niet. Proef maar eens." Jack nam een mond vol, rilde. „Bah riep hij. „Er zit een bijsmaakje aan van visch. Nou, ik ga maar naar huis toe. Evengoed bedankt, Donald." „Jammer," zei Donald, „ik zal 't mijn oom in Odhole schrijven, dat je z'n whisky niet lekker vindt." Zoo bevrijdde Donald Mc.Dunn zich van Jack's belangstelling en wachtte tot den iaten avond om zijn vaatje te openen. Toen, tegen 11 uur, dekte hij zorgvuldig zijn raam af, uit angst voor de spiedende oogen van de weduwe Mc.Lon greep zijn bijl en sloeg een der duigen van het vat los. Zaagsel stroomde uit het gater onder zat een laag stroo. ©onald beefde van opwinding, ha, daar moest goud of zilver achter verborgen zijn. Ner veus wroette hij het stroo weg en een grom van teleurstelling ontsnapte hem. Op hetzelfde oogen blik werd er op de deur geklopt 1 Een oogenblik stond Donald Mc.Dunn doodstil, toen wierp hij een deken over het vaatje en opende de deur. Op den drempel stond de weduwe Mc.Lon. „Donald Mc.Dunn," zei ze, „ik zou dat vaatje nog wel eens willen zien." Woest van drift schreeuwde de ander „Je zult het zien. En kijk maar goed, want daarna zul je het nooit meer zien 1" Hij ging naar binnen en rolde het vat naar buiten, schreeuwde „kijk goed en rolde het langs de smalle strook grond over de helling van de klip. Met een zwaren plof stortte het vat beneden op de rotsen en vandaar in zee. „O, Donald, wat zat er in riep de weduwe. Donald keek haar aan met den blik van een moor denaar. „Een stuk beeld schreeuwde hij. „Je bent een groote gek, Donald Mc.Dunn," zei de weduwe. „Ik kwam hier om je te waarschu wen. Vanmiddag in het dorp hoorde ik, dat de schipper van den kustschoener 'n boot was kwijt ge raakt met een groen vaatje. Alleen de boot is terug gevonden. In het verloren vaatje zat een geschenk van lord Brun aan sir Terence, onzen landheer." Donald beefde. „Was het vat een geschenk voor sir Terence?" „Juist, en dat vaatje heb jij in zee gegooid, Do nald. Alleen Jack en ik weten van je vondst af. Jack zal niets zeggen tegen de politie, dat weet ik daarvoor heeft hij een veel te grooten hekel aan de politie. Maar ik.. als morgen de agent komt en ik moet mee misschien, en zweren dat ik de waar heid zal spreken, wat dan Dan móét ik." „Maar.... maarzulke oude vrienden als wij zijn, mrs. Mc. Lon Je zult toch niet tegen mij getuigen „Ik wil jou niet graag in de gevangenis zien, Donald maar ik mag mijn ziel ook niet bezondi gen ter wille van jou. Alleen een echtgenoote," vervolgde ze zacht, „behoeft niet tegen haar man te getuigen." Donald ging zitten en weende stille tranen van wanhoop. Toen hij eindelijk opstond, had hij be sloten buiten de gevangenis te blijven. Terzelfder tijd schreef sir Terence aan zijn vriend lord Brun Amice, Het is zeer vriendelijk van je mij binnenkort een buste te zenden van Homerus, geboetseerd door je talentvollen zoon. Ik waardeer dit ten zeerste. Het groene vat was heden niet bij de lading van den kustschoener. Misschien stuur je het met de volgende reis Terence." Misschien Het land van sneeuw en ski's. (Pacsenn-Klosters. Zwitserland)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 26