Jijlui No. 36 VRIJDAG 3 FEBRUARI 1933 (EN DE MILLIONNAIR Abdul Kadir, onder wiens leiding de erf genamen van den sultan uit Constantinopel ver trokken. In Boedapest verdiende hij eenigen tijd zijn onderhoud als violist in 'n café-orkestje Later vertelde hij, dat hij dacht dat huizen in dien tijd meer opbrachten, maar het gezicht van den grooten stapel banknoten (in den tijd der lage valuta be droog hem. Hij was overtuigd, dat hij van zoo'n be drag weer langen tijd kon leven. Het duurde echter korter dan hij gehoopt had, en al gauw moest hij wanhopig aan Foco 1000 dollar vragen deze zag geen ander middel, vertelde hij, dan dat eenige sieraden beleend werden. Dit ge beurde, Foco bracht 1000 dollar, de sultan was weer tevreden. Maar de edelsteenen moesten spoedig ingelost worden Abdul Kadir had natuur lijk geen geld, Foco zou z'n best doen en kwam werkelijk de noodige 1000 dollar brengen, met het trotsche verhaal, dat 't hem met moeite gelukt was het geld los te krijgen, maar dat de kostbare sieraden nu eigendom waren van den geldschieter. Het is niet moeilijk te raden, wie deze geldschieter was en hoeveel meer waarde dan 2000 dollar de edelsteenen hadden. Abdul Kadir prees zich gelukkig met zoo'n handigen vriend en hoorde kort daarna, dat Nizza. het internationale luxe-centrum der Fran- sche Riviéra, waar enkele leden der verbannen sultansfamilie hun toevlucht, en werkkring, zochten Foco verdwenen was. De behulpzame vriend had waarschijnlijk ingezien, dat hij zich spoedig niet meer aan den sultan kon verrijken. Abdul liet hij Abdul, die tamelijk wanhopig in Boedapest achter bleef. Hij had echter wel zooveel inzicht in den moeilijken toestand, dat hij begreep zijn familie leden bij elkaar te moeten roepen om de toekomst te bespreken en middelen te zoeken, om voortaan dergelijke benarde situaties te vermijden. Hij wilde dus een familieraad beleggen om onderling te overleggen, hoe zij John de Kay er toe konden brengen, de erfenis te gelde te maken en te ver- deelen. Maar dat was een moeilijke opgave, want de bloedverwanten van Abdul Kadir woonden in meer steden dan de jonge prinsesjes en prinsjes vroeger te Constantinopel in de aardrijkskundeles geleerd hadden. Hij had bijv. zes broers, waarvan de oudste, Selim, in Bayreuth woonde, waar hij kalief was Achmed was naar Nice gegaan, Burhan Eddin naar Parijs en Abdul Rachin naar Weenen Nuredim woonde in Rome, en Abid, de jongste, was eveneens naar Nice gegaan. Deze luxe-stad aan de Riviera scheen de verbannen sultansfamilie sterk aan te trekken, want de prinsessen Sekije en Aïse woonden er ook in Monte Carlo dreef Naime twee hotels, welke zij gekocht had voor een klein deel van haar erfenis, die zij bijtijds in klinken de munt had weten te veranderen. Chadije, die het intellect der familie werd genoemd, was met Rafije naar Parijs verhuisd. De toestand wordt overigens geteekend door het feit, dat Abdul zelfs niet wist, waar al zijn broers en zusters woonden, evenmin als hij'twist van de vrouwen zijns vaders. Die kende hij trouwens niet hij had wel eens over hen hooren spreken, maar dat was alles. Eén van de vrouwen had hij slechts gekend, n.l. Bidar, zijn moeder, die reeds lang dood was. Waren de broers en zusters dus dagreizen van elkaar verwijderd, geestelijk stonden zij nog verder van elkaar. Zelfs in het geïsoleerde paleis der sultans had de geest van den nieuwen tijd invloed 1125 uitgeoefend, zoodat er niet meer het onbeperkte regime van absolute machten angst heerschte, waarvan men leest in ver halen over Indische po tentaten en Oostersche machthebbers, die even gemakkelijk iemand la ten dooden als 'n normaal mensch een sigaret aansteekt. Maar toch kwam het leven in Constantinopel niet bepaald overeen met onze opvattingen over gezinsleven en familie, en leefde men daar in omstandigheden, die zeer ouderwets aandoen, omstandigheden die wel in staat waren, een stemming van wantrouwende vrees te bevorderen. De oude sultan Abdul Hamid kende maar al te goed den angst voor het leven, en men vertelt van den anderen kant dat het ook onder zijn regeering voorkwam, dat er iemand „plotseling verdween". De zorg voor zijn leven was een der voornaamste zorgen in het paleis wat men van potentaten en tyrannen dikwijls leest, gebeurde ook hier alle spijzen voor den sultan werden onder verzegelde glazen stolperr opgediend, en de kok moest ze, alles uit vrees voor vergiftiging, eerst proeven. Er waren meer dan een dozijn slaap kamers voor den sultan, en slechts enkelen wisten, in welke van deze kamers het hoofd van het Turksche rijk 's avonds ter ruste durfde gaan. Vele verhalen, van heel lang maar ook kort geleden, deden de ronde in het paleis over het gebruik van het „zijden snoer" en onder deze slachtoffers van worging waren in den loop der jaren ook prinsen en hooggeplaatste dienaren van den sultan geweest. (Wordt voortgezet.) Het visitekaartje van Abdul Kadir.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 5