1 No. 38 de riffen. Dan konden zij in de boot klimmen en zich aan de lijn ver naar buiten trekken, tot bijna in de strooming. Wie zou te water gaan Wie zou het wagen, ondanks de haaien Schwartz bood zichzelf daartoe aan. Hij kon 't beste zwemmen en hoop te, dat de haaien even niet op zouden letten. Zijn kleeren wierp hij in de boot, hij nam de lijn met den vierponds ijzeren haak, die als anker dienst moest doen, dwars over de horst en zwom weg. Machtig sloeg de bruisende branding over hem heen. Nu eens lag hij diep in een waterdal, dan zweefde hij hoog boven op een kam, in het kokende schuim. Hijgend ploeterde hij voort, koppig, woedend. En toen voelde hij een ruk. De lijn was afgeloopen hij was dertig meter ver. Hij liet het stuk ijzer vallen. Het zonk, en hechtte zich aanstonds vast tusschen twee stukken rots. Het doel van den gevaarlijken zwemtocht was bereikt. Hij keerde terug en werd door de branding meegesleurd. En dan vlug de boot in Zij klimmen in het vaartuig en nemen hun plaats in. Christelle moet direct op den bodem gaan liggen, om de andere drie niet in hun bewegingen te hinderen. Veel plaats is er helaas niet, want Wiard heeft al zijn bezittingen meegenomen. Dat wou hij beslist en hij was de chef Zelfs geen boek heeft hij achtergelaten terwijl de andere drie slechts heel licht gekleed aan mochten treden. Zij trekken aan de lijn, en de boot schuift zwaar door de branding. Ze schommelt en danst, maar zij komen vooruit. Bij den volgenden golfslag zullen zij nog eens flink trekken dan hebben zij het ergste achter den rug maar dan komt er een waterberg aanschuiven, zoo hoog en zoo steil, als er nog geen geweest is die grijpt de boot met de vier mannen aan en heft haar hoog op. Twee seconden lang staat hel vaar tuig op den kam, met schuim oversproeid dan trekt het water zich terug. Een korte, doffe slag dan een paar kreten, door het water verslikt. De boot is op een rif geraakt, op een van die gevaarlijke riffen, die alleen vlak achter hooge brandingsgolven bloot komen. Het scheepje blijft heel, maar het slaat overstag door zijn spitse kiel, en de vier mannen vallen in zee. De volgende golf echter spoelt hen weer regelrecht naar den oever, en Het opzichtershuis met toren. Teekening van Schwartz. daar klemmen zij zich aan de rotsen vast. Druipend en proestend komen zij aan land. Wiard beweert, erge pijn te hebben. Ook Christelle ziet er ellendig uit. Schwartz vangt de huppelende boot op en trekt die snel aan land. Maar weinige dingen waaronder de bagage van Wiard zijn in 't water geval len en weggespoeld. De blikjes levensmiddelen en het wijnvat met drink water zijn nog present. Nu komt het er op aan, snel te handelen de boot weer vlot te maken want ze heeft absoluut niets geleden, een bewijs van groote soliditeit. Schwartz onderzoekt nauwgezet de spanten en schoren en ook de kielbalken. Er is niets gebroken of gebarsten. Vooruit dus Neen, men aarzelt want Wiard, de aanvoerder, heeft plotseling den moed verloren. Hij doet niet meer mee. Ze moesten 't maar opgeven, zei hij 't hielp toch niets. Schwartz stuift op. Waaróm helpt 't niets Ze heb ben de boot toch nog heel en al de proviand Ze zijn een beetje nat geworden dat is alles Maar Wiard wil niet meer. De lafheid wint bij hem. Hij heeft inwendig pijn, zegt hij, afschuwelijke pijn. Waarschijnlijk is er wat gebroken, een paar ribben of zoo. Schwartz bidt en smeekt, en maakt heel alleen de boot weer klaar. De anderen zouden wel willen, maar Wiard beroept zich op het gezag, dat zij hem vrijwillig geschonken hebben, en verbiedt, de onderneming voort te zetten. „Zoo en wat moeten we dan Dreigend komt Schwartz op Wiard toe. In lichaamskracht moet hij voor dien grooten kerel ver onderdoen, maar de vertwijfeling geeft hem moed, den lafaard grof aan te pakken. „Nou, geef dan antwoord, mooie aanvoerder met je grooten mond Hoe moet dat afloopen Over een paar uren is 't dag, en dan wordt alles ontdekt. Weet je, wal er dan voor ons opzit Voor 't marine-gerecht komen we In 't oerwoud kunnen we crepeeren bij 't houtkappen, lammeling dat je bent 1" De lafaard gaat den man, die hem zoo beleedigt, niet te lijf. Hij zegt heel kalm en vaderlijk Een gedeelte van het „dorp". Teekening van Schwartz. „Houd je maar kalm, Schwartz Ik neem alles op mijn verantwoor ding jullie zullen wel zien, dat je me niet voor niets tot aanvoerder geko zen hebt. Ik zal 't wel sussen. Morgenochtend vroeg, vóór de sleutelhouder open komt doen en rapport kan maken van de vernieling aan de tuinen en aan onzen muur, ben ik al bij de bewakers, en dan leg ik hun alles uit. Dat wil zeggenik geef ze 'n redelijke verklaring van onze poging om te vluchten. Ik zal zeggen, dat we heelemaal niet van plan waren om te vluchten, maar dat we alleen demonstreeren wilden, omdat de reglementen niet nagekomen worden. Er staat in de reglementen, dat een gedeporteerde, die zich goed gedraagt, na vijf of zes jaar verlof kan krijgen, om van 't Duivelseiland weg te gaan, en zich op 't vasteland te vestigen. Maar we weten, dat Ullmo al veertien jaar hier is, terwijl er niets op hem aan valt te merken. Daarom hebben we eens willen bewijzen, dat vluchten mogelijk is, ook van het Dui velseiland. Dan zullen ze eindelijk recht doen, en minstens Ullmo laten gaan. Zóó draaien we 't hun voor gesnapt Schwartz doorziet de gemeenheid van den laffen kerel, maar hij moet zich schikken. De boot wordt aan de branding overgelaten. De levensmid delen en het wijnvat nemen zij mee, en dat alles verbergen zij hier en daar op het eiland. Even denken zij er aan, de boot in brand te steken, maar dan wordt de gloed op Royale gezien, dan gaat de telefoon aan 't werk, en ont dekken de bewakers, wat er gebeurd is, vóór Wiard hun zijn verhaaltje op de mouw heeft kunnen spelden. Zij probccren de boot te laten zinken, maar de branding werpt haar steeds weer terug, het land op. En een plek, waar zij het vaartuig verbergen kunnen, biedt het heele eiland niet. Terug dus, de huizen weer in Nog éénmaal kijkt Schwartz om. Ginds, boven den wijden oceaan, gaat de volle maan op. Nu hadden zij al buiten kunnen zijn, in de strooming op de zee de vrijheid naderend.... Schwartz en Wiard zijn weer samen in het kleine huisje, dat zij twee uren geleden voorgoed meenden te verlaten. De Duitscher is diep neer slachtig de Franschman praat maar en ziet alles rooskleurig in. Natuurlijk zullen ze hem gelooven - Ullmo zal hem zelfs prijzen als zijn weldoener. Men moet die Franschen nu en dan aan hun eigen wetten herinneren Hij praat en praat, en gelooft zelf bijna, wat hij zegt. In den vroegen morgen klopt hij aan de deur van den hoofdopzichter, en vertelt.... Zelf leidt hij de bewakers rond, om hen alles te laten zien, en Schwartz voelt sterken lust, om hem tegen te spreken, en den hoofdopzichter ronduit de waarheid te vertellen. Maar dan stelde hij zichzelf en zijn kameraden bloot aan de wraak van den woesteling. Het mes zit los bij Wiard Zij komen aan 't strand en vinden de boot, die nog volkomen onbescha digd is. Daarvan kan Schwartz zich overtuigen, want de zes getatoueerden, die 'n paar beambten van Royale hebben overgeroeid, moeten het vaartuig aan land trekken. En dan loopen de tranen hem over het gezicht, van woede en teleurstelling. De boot wordt opgesleept, en voor de kazerne gelegd. Zal het een ge rechtszaak worden Wiard ziét het gevaar en fluistert den bewakers toe „Maakt u er maar niet te veel ophef van Als 't uitkomt, dat er zoo met regeeringsgoed is omgesprongen, en dat de bannelingen zoo maar hun gang konden gaan, krijgen de opzichters er den grootsten last mee Als ik u was, liet ik de boot verdwijnen...." En zoowaar wordt den volgenden dag de boot verbrand, en met den teerrook vliegt de hoop van den banneling Schwartz ver de zee over. In de rapporten naar Cayenne wordt het geval heel onschuldig voorge steld. Schwartz krijgt veertien dagen zwaar arrest, omdat hij nog een nieuwe ling is. De drie anderen moeten een heele maand brommen. Maar eerst moe ten zij alle schade aan het huis en den muur, aan de hekken en tuinen der kameraden herstellen. Den negenden Maart, den tweeden dag na de groote nederlaag, is Schwartz jarig. En 's middags komt er post. Vooreerst een brief van het Duitsche gezantschap, een korte mededeeling aan Schwartz, dat zijn zaak als een Duitsch nationaal belang wordt beschouwd, en dat er voor zijn vrijheid ge werkt wordt. Óok de tweede brief is kort, maar hij woelt door de borst van den bal ling. Hij luidt „Beste vriend Bent u nog op het Duivelseiland, of hebt u een andere verblijfplaats Laat het mij eens gauw weten. Ik ben nu in Rennes, in het tuchthuis. Uwe Germaine Leroitx." (Wordt voortgezet)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 15