DE RAT door Ch. RAAYMRKERS 1210 VRIJDAG 17 FEBRUARI 1933 No. 38 Voor de eerste maal gedurende de reis voelde Halter zich eenzaam. Hij zat bij het roer, keek naar de rat. Hij was alleen in den blauwen, gouden cirkel van den zuidelijken At- lantischen Oceaan. Terwijl hij zoo staarde, vroeg hij zich af, of de menschen, die zeiden dat hij gek was, geen gelijk hadden. Zooals zeer eenzame menschen doen, dacht hij hardop. „De wereld rondzeilen in een schuitje van 15 ton, met een rat voor gezelschap misschien hebben zij gelijk." De rat was aan boord gekomen in St. Helena, nu 1000 mijl achter hem. Aan boord geslopen tijdens het proviandeeren, toen hij zich gereed maakte voor de lange reis naar de Tafelbaai. Een oude, bevaren rat, die, van schip tot schip gaande, waarschijnlijk reeds alle havens van de wereld had bezocht. Halter keek nieuwsgierig naar de rat, begon toen nerveus te lachen. Kom, geen vreemde gedachten in het hoofd halen. Nog 700 mijlen was hij verwijderd van de Tafelbaai, en als iets niet goed bij hem ging.... Lucht en zee afspeurend voor mogelijke weers veranderingen, liep hij naar voren om zeil te minderen voor den nacht. Hij greep een beschuit waaraan de rat geknaagd had en hield die boven haar hoofd. „Waarom heb ik je niet meteen doodgegooid mompelde Halter, terwijl de rat begon te knabbelen en met haar snorharen de vingers van den man raakte. „Onnatuurlijk noem ik het. Wie hoorde ooit dat een zeeman een rat hield voor gezelschap Hij liet de beschuit vallen. „Schiet op, ik heb je voor vandaag lang genoeg gezien." Het dier verdween met de beschuit door een kier naast de kajuit. De duisternis viel snel. Halter deed een laatste ronde over het dek, stak de zij lichten aan, keek op het kompas, controleerde de snelheid en overtuigde zich dat de roerpen stevig vastgesnoerd zat. De koers voor den nacht was juist de kaag was een goed schip, zij zou niet afwijken. Daarna ging hij de kajuit binnen, stak de lamp aan en haalde uit zijn voorraad voedsel één enkel blik. Sommige avonden, om den tijd te dooden, maakte hij een uitgebreid diner klaar, zong opgewekt en rookte later een sigaar. Vanavond voelde hij zich gedrukt. Haastig at hij zijn voedsel en kroop toen in zijn kooi. Plotseling viel 't hem op, hoe absoluut stil, hoe bijna hoor baar stil het was. Duizenden mijlen had hij ge varen, alleen, nooit nog had de stilte hem getroffen, zooals zij hem nu opeens diep aangreep. Eenzaam heid, allen-zijn, hij hield er immers van Wat was dat dan nu opeens Een stemming Nee, het zat dieper. Het instinct voor gevaren. „Je kunt de zee niet trotseeren," besloot hij ten laatste. „Ik neem een maat aan, zoo gauw ik in Kaapstad ben. Als ik aan land ben. zal ik niet vergeten hoe groot mijn eenzaamheid geweest is, en een rat vult haar niet." Hij lachte grimmig en trok de deken over zijn hoofd. Maar zijn geest, die te weinig afleiding had gehad, was in een gevaarlijk-nerveuzen toestand geraakt, waardoor alle mogelijkheden van gevaar vergroot werden. Veronderstel dat hij ziek werd De gedachte hield hem een tijd wakker. Vroeg in den morgen schoot hij wakker uit een lichten slaap, plotseling. Zijn zeemansinstinct zei hem, dat iets niet in orde was. Vóór hij het dek bereikt had, wist hij wat er gebeurd was. De kaag, welke naar bakboord moest overhellen, lag recht en dobberde onaangenaam Het zeil hing slap. Windstilte 1 Halter voelde dat hij liever een orkaan zou trotseeren. Hij tuurde den cirkel van zee en lucht afzijn geoefend oog kon geen teeken van een briesje bespeuren. Het kompas lichtte hem in dat hij uit den koers raakte. Den volgenden nacht sliep Halter niet. Hij kon niets doen slechts onrustig in zijn kooi liggen en gissen naar den waarschijnlijker! duur der wind stilte. Terwijl hij dien morgen daarop bezig was zijn ontbijt klaar te maken, sloop de rat binnen, om als gewoonlijk haar aandeel te ontvangen. Halter was in geen stemming om met een rat te spelen om van haar af te zijn, gooide hij haar een beschuit toe. Het was een ongelukkige dag. De tropenhitte, niet zoo sterk gevoeld op het in beweging zijnde jacht, werd ondraaglijk. Het doelloos dobberen van het scheepje werkte op zijn zenuwen. Doelloos slenterde hij over het dek. Den volgenden dag nog steeds dezelfde loodzware, windstille hitte. Hij at weinig, dronk door de hitte, zooveel te meer. „Gelukkig, dat ik pro viand genoeg heb," mompelde hij, zijn voorraad overziend. „Nu nog even de watertanks contro leeren." Eigenlijk overbodig maar hij was nu eenmaal nerveus geworden. Tevreden tikte hij op de drie tanks. Ja, water had hij altijd meer dan noodig was aan boord. Haast onwillekeurig opende hij een volle tank om te proeven, en spuwde met een het water weer uit. Het smaakte bedorven. Ontsteld inspecteerde hij nauwkeuriger, lil het water dreef rottend hout De tweede tank. Het zelfde 1 Alleen de derde tank, half vol, bevatte zuiver water. Halter voelde dat het zweet hem uitbrak. Groote goedheid, in een tropische wind stilte met een halve tank water Op de bank zittend zette hij den halfvollen kroes, waaruit hij zooeven gedronken had, naast zich. Door de hitte kreeg hij een intens verlangen te drinken, maar hij bedwong zich. ,,'t Moet lang duren 't is kost baar," mompelde hij. Een geritsel naast hem deed hem het hoofd omwenden. De rat was te voorschijn gekomen, dronk uit den kroes. Krankzinnige woede greep den man aan. „Mijn water stelen schreeuwde hij hysterisch. Opspringend greep hij een zwaar blok en slingerde dat naar de rat. Maar het listige dier had het gevaar aangevoeld. Het sprong weg en verdween ergens in een hoek. Het zware blok bonsde dof tegen het dclt. Zoo kwam de derde dag van de windstilte, zon en beweginglooze hitte. Het kostte Halter een geweldige zclfbeheersching om tot den middag te wachten, vóór hij een beetje water dronk. Hij door zocht systematisch de geheele kaag en vond daarbij een zeil, waar gaten in geknaagd waren. Ook van de proviand was geroofd. In een open la was aan kaas geknabbeld de pitten van een tomaat lagen op den vloer. „Ik moet die rat dooden, vóór ze mij doodt," dacht Halter, ontzet door zijn ont dekking. Maar waar was de rat Hij vond haar eindelijk in een hoek op het achterschip. Gewapend met een handspaak sloop hij nader. Maar plotse ling sprong de rat op en stoof langs hem heen. De volgende dagen werden een obsessie. En geen enkel middel om de rat te dooden geen vergif, niets. Voedsel en water werden zoo zorg vuldig afgesloten dat de rat er absoluut niet bij kon komen. Steeds nog bleef de windstilte aan houden. Twaalf uur en zeven uur had Halter voor zich zelf vastgesteld als de tijdstippen om te'drin ken. Een half uur vóór dien tijd zat hij met zijn kroes bij de tank, te wachten op het oogenblik dat hij van het kostbare, heerlijke vocht kon genieten. De rat zag hij niet meer, maar in de zeilen ver meerderden de gaten. „Hoe lang zal de kleine duivel het uithouden dacht Halter op een avond, toen hij moedeloos in zijn kooi kroop. Een stekende pijn in zijn rechteroor deed hem eensklaps op springen. „De rat 1" schreeuwde hij. Met bevende vingers stak hij de lamp aan, keek in den spiegel. Hij staarde naar zijn eigen doodsbleek gezicht van zijn rechteroor droop bloed. Hij waschte de wond. Dat kostte weer water. Kostbaar, schaarsch water Hier was een nieuw en ongedacht gevaar. Nu zou het onmogelijk zijn om te slapen. De rat, razend van dorst, kon terug komen, voor zijn keel, zijn oogen. De rest van den nacht bleef hij opzitten. Af en toe, in de stilte, hoorde hij de rat, soms in het voorschip, soms beneden zich. De zesde dag der windstilte brak aan. Stijf strom pelde Halter aan dek. Een albatros cirkelde rondom het schip. Ondanks zijn ellende moest hij toch den nobelen vorm van den vogel bewonderen. Dan haalde hij de nuttelooze zeilen in om minder last te hebben van het enerveerende dobberen, en ging weer naar beneden om iets te eten. Wat moest hij beginnen, als hij ook niet meer kon gaan slapen De rat, de vervloekte rat Was dit het begin van het einde Een vreemd geluid op dek bracht hem in een moment weer boven. Boven de kaag hing de albatros, bijna bewegingloos, in de lucht. Toen kwam hij lager en schoot over den achtersteven. Halter staarde naar het levende voorwerp in zijn bek staarde en staarde en schreeuwde dan van vreugde. De rat De vlugge albatros had haar van het achterschip weggepikt. Terwijl Halter nog staarde, opende de albatros zijn geweldigen snavel en liet zijn overwinnings- schreeuw hooren. De man zag de rat het water raken, even zwemmen, toen verdwijnen Gezegende, nobele albatros. Halter voelde zich onuitsprekelijk opgelucht. Hij keek vertrouwvol rond, wetend dat wind moest komen, nu zijn schip niet langer 'n ongeluk- brengster herbergde. Aan den horizon zag hij een kleine, witte wolk. Halter, een normaal man nu, heesch zeil. (9/i tcis dooi Jfcdetland. Meppel.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 26