®Yet ooft kin. No. 38 VRIJDAG 17 FEBRUARI 193.3 1215 Een inboorling van de Hawaii-eilanden klimt in een palm om de vruchten te plukken, en neemt zijn jong sten zoon mee naar boven. Midden er op, met blokken gestut, stond zijn model van een walvisch- vaarder, de „Nell en Susan". Het was nog niet klaar. Twee van de masten waren nog niet opgetuigd. Het dek moest nog van allerlei kleinigheden voorzien worden. Fred Feene had nu bijna twee jaar met teedere zorg aan de „Nell en Susan" gewerkt, al den vrijen tijd, dien hij van zijn werk en het huis en Clara overhield. Maar zoover het nu was, was het dan ook goed. Zelfs Fred Feene wist, dat het goed was. Wat wès 't een werk geweestHet teekenen en berekenen alleen zou een minder geduldigen werkman zijn gaan vervelen. Maar Feene vond het alle maal heerlijk. Hij voelde scheppingsdrang en scheppingsvreugd, als zijn vingers de gèreedschappen vasthielden. VanavoVid voelde hij dit weer, toen hij bij zijn bank stond, en het half voltooide model in zijn hand hield. Zoo'n klein stuk hout maar, nog ruw besneden, als jongenswerk. Maar onder die ruwheid lag de boot, die op 't punt stond geboren te worden in al haar schoonheid van lijn en volmaaktheid tot in de kleinste kleinigheid. De gevoelige vingers van Fred Feene konden die boot aanvoelen, en zijn geestesoog zag het schip. Hij keek gretig naar het model en vergat zijn ver loren betrekking, de tweede hypotheek, Clara en de visite. Daar beneden in den kelder lééfde hij echt. „Meneer Meneer Fee-eene Dat was Louise, boven aan de keldertrap. Schrikkend, schuldbewust zette Feene het halfvoltooide schip neer. „Ja, Louise ,,'t Is voor u..." „Wat „Een heer." „Wie is 't „Hij vroeg naar u. En mevrouw was nog niet beneden. U hebt de visite toch niet vergeten, meneer Feene rende de trap op, angstvallig zijn vest naar beneden trekkend. Hij repte zich naar de hall. Een man, die er degelijk uitzag, met een gewoon, ernstig, bijna knorrig gezicht, stond op hem te wachten. „Mijn naam is Rogers," zei hij. Feene stak zijn hand uit, en Rogers nam die met een twijfelachtig gezicht aan. „Wel wel welriep Feene uit, met snel bijeengeraapte gemoedelijkheid. „Ik geloof, dat u de eerste bent vanavond, meneer Rogers. Trekt u uw jas vast uit. Clara is ergens...." Hij kon zich meneer Rogers niet herin neren, maar Clara had zoovéél kennissen, er kwamen nog al eens nieuwe voor andere in de plaats. Maar meneer Rogers had iets eigen aardigs in zijn oogen. Hij hield de lippen op elkaar geperst en er kwam maar heel even beweging in, een poging om te glimlachen. Het was een onheilspellend glimlachje. „Ik geloof, dat u u vergist, meneer Feene. Ik kwam over zaken. Rogers, in steenkolen en hout weet u wel „Ozei Feene. Hij kreeg een akelig zwaar gevoel, waar hij juist zijn haastig souper was begonnen te verteren. „O, ja ja ja Rogers, in steenkolen en hout.... Precies, eh.... komt u dezen kant op, dan kunnen we praten, meneer Rogers." Hij keek snel om zich heen en koos het kleine kamertje naast de keuken. Daar waren ze tenminste vrij van stoornis. Terwijl zij naar de deur liepen, kwam Clara haastig toegeschoten, met geschitter van haar gouden japon, het hoofd achterover, de hand uitgestoken, een helderen glimlach op het gezicht. „Aha, hoe maakt u 't Prettig...." be gon Clara opgewekt. Haar glimlach bleef har telijk, maar haar oogen, die het gezicht van meneer Rogers doorvorschten, keken verbaasd. „Meneer Rogers kwam mij even spreken over zaken," legde Feene uit. „Je weet wel, Clara meneer Rogers is de.eh.leve rancier van onze steenkolen." „OAanstonds verloor Clara haar be langstelling in meneer Rogers. „Maak 't maar niet te lang, Fred," zei ze ietwat dreigend, toen de twee mannen het kamertje binnengingen. „Feestje vanavond zei Rogers. Zijn stem schraapte onaangenaam. „Eh.... ja, o ja," antwoordde Feene verstrooid. Hoeveel was het Wat was de helft van 157.85 dollar? Hij herinnerde zich, dat hij de helft van dat bedrag betaald had, toen er den laatsten keer kolen gebracht werden. ,,'t Spijt me, dat ik stoor, maar 't hoeft niet lang te duren," ging Rogers schraperig voort. „Ik kwam net voorbij.. Fred Feene had meneer Rogers een stoel toegeschoven, maar meneer Rogers deed, alsof hij 't niet merkte. Hij bleef stijf staan en keek op Feene neer met een steenachtig gezicht. Hij zei niets meer, hij keek alleen maar. Feene, die was gaan zitten, stond onrustig op en zijn hand ging weer naar zijn kruin. „O, ja ja," mompelde hij. „Da's een heel goed idee. Leuk, dat u er aan dacht." „Nee," zei Rogers, „zuiver zaken. Ik had een cheque van u verwacht, maar die kwam niet. Ik begrijp natuurlijk, dat menschen als u 't druk hebben met partijtjes en zoo „Wij geven niet veel partijtjes," protesteerde Fred slap. Meneer Rogers snoof en zijn oogen gingen naar de deur. Klaarblijkelijk had hij de toebereidselen voor het avondje opgemerkt, Clara's nieuwe japon gezien. „Fuiven kost geld," zei Rogers. „Ik geef geen partijtjes. Kan ik niet betalen. In de brandstoffen-branche heb je iederen cent noodig, dien je in je vingers krijgt. Ik betaal contant, daar krijg ik korting voor. Daarom kan ik den menschen tegen zulke prijzen leveren. Maar er zijn hier in de buurt menschen, die wél partijtjes geven. Ze besteden soms honderd dollar op één avond, en daar draaien ze hun hand niet voor om. En dat zijn precies de menschen, die ik na moet loopen om die paar dollars, die ik van ze krijg. Iedereen denkt maar, dat de kolenbaas wel wachten kan. Ze denken zeker, dat die gek is." Het was blijkbaar een lange redevoering voor meneer Rogers. Hij ging tot een bitter zwijgen over en keek grimmig naar Fred Feene. Wordt vervolgd)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 31