No. 39 VRIJDAG 24 FEBRUARI 1933 1229 Het oude Dreyfushuis aan 't strand van het Duivelseiland. Teekening van Schwartz. Als u geen Duitsche kranten moogt hebben, zal ik u „Le Journal" stu ren. Dat is betrekkelijk nogal neutraal. Als ik vrij was, kon ik u boeken en zoo zenden, maar hier gaat dat natuurlijk niet. Wie van ons beiden het eerst weer vrij komt, zal den ander niet in den steek laten. Waarschijnlijk echter zullen wij tweeën even lang moeten smachten, want op onze passen staat hetzelfde. Maar denkt u 's avonds, in het blauwe uur op uw eiland, alstublieft ook eens aan Uwe Germaine." Het Duivelseiland kent geen „blauwe uren", geen zaclite schemering. Maar Schwartz denkt aan Germaine. Hij schrijft haar, dat hij zich met wis kunde en sterrenkunde bezighoudt. Het is hem een troost, met zijn lotge- noote te kunnen spreken, al liggen er meer dan zevenduizend kilometers tusschcn hen beiden. Maar wat is dat voor de ziel De lichamen kan men boeien, verbannen, opsluiten de zielen en de gedachten nooit Hun zielen kennen geen hindernis van muren, cipiers, haaien en golven. Nog vóór Schwartz haar laatsten brief beantwoord heeft, ontvangt hij er weer een. „Beste vriend! Vanmorgen vroeg kreeg ik uw brief. Het doet me pleizier, dat u gezond bent, en druk in de getallen en berekeningen zit. Mooi zoo Daar gaat de tijd tenminste mee om. En dan geef muzieklessen Zonder boe ken en zonder draaglijk instrument Ik heb een kleine studie hierbij geschre ven, voor uw leerlingen. Ik schreef die, terwijl ik op de vensterbank zat een gewoonte, die ik niet meer af kan leeren. U houdt er den moed in, zie ik. Gelukkig maar. Had ik óók maar een stukje hemel en een beetje natuur. Maar neen rondom grijze muren. Troos teloos Om op de been te blijven houd ik me op 't oogenblik bezig met de tweede-rangs literatuur. Daar is veel moois bij'. Natuurlijk heb ik thuis een aardig bibliotheekje, want een goed boek is voor mij een genot, dat ik niet gemakkelijk kan missen. Ik houd 't meeste-van dichters, wier talent door ongeluk en uiterlijke moeilijkheden versterkt werd. Die ontroeren me vooral nu, nu ik moet leven tusschen vier muren, tusschen die vier ontzettende muren, die aldoor dichterbij schijnen te komen, altijd enger worden, om me eindelijk dood te drukken. En dan gaat de tijd zoo traag, zoo traag.... Vergeef me, dat ik niets doe dan klagen. Ik kon niet anders. Met een luchtig vertellenden toon had ik mijn zielsverdriet toch niet heelemaai kunnen omsluieren. Schrijf mij 1 Een langen, langen, langen brief. Uwe Germaine." De „booze oom", de wettige overheid, is 't met die briefwisseling niet eens. De balling Schwartz en de „levenslange" Germaine Leroux krijgen bericht, dat alleen aan "familieleden geschreven mag worden. En gehoorzaam maakt Germaine Schwartz tot haar neef. „Beste neef! Je laat niets van je hooren en Gabriele heeft ook niets van je ontvangen Hoe komt dat Heimwee Of is 't schip met de brieven vergaan Waarschijnlijk zit onze „oom" er weer achter. Mijn moeder is bijna blind, je begrijpt, al die tranen Je nicht Germaine." Nu is alles weer goed, en de booze oom kan zich alleen maar verwonde ren over de interessante brieven tusschen die twee „bloedverwanten". Er zijn brieven bij, die alleen een muziekkenner ontcijferen kan. De twee levens langen wisselen hun meeningen en ervaringen uit. Maar Schwartz is moede loos geworden Germaine leest in zijn brieven, dat hij haast geen hoop meer heeft, nog ooit weg te komen van het Duivelseiland. „Tusschen de regels van je laatsten brief door heb ik gelezen, dat je er op rekent, voorgoed op het Duivelseiland te blijven. Als je nu maar gauw weer verstandig wordt Dat zou te erg zijn En ik heb net zoo goed levens lang als jij. Het zou erg zijn, voor jou en voor mij Wat ik doe? Ik droom den heelen dag. Soms verbaas ik me, dat er zoo veel droomen in zoo'n kleine cel kunnen. Zeg eens op, meneer de philosoof, waaruit bestaan droomen Bereiken zij ooit het land, waar zij naar smach ten Vertel me, zijn ze Leven Zullen ze ooit en ergens vorm en gestalte aan nemen, of sterven ze ai bij hun geboorte Zal mijn wil niet als een dood lichaam om mij heen zweven in deze kleine cel Zal mijn wil niet langzaam maar zeker wegschrompelen tot niets, wijl er in het tuchthuis geen wil geduld wordt Zullen mijn gedachten die opge slotenheid overleven, zonder de frissche lucht van wat afwisseling, hoe klein dan ook O mijn God, wat is die opsluiting afschuwelijk Maar stil stop want het klagen begint weer. Neem me niet kwa lijk, ik kan niet anders. Klagen is de spil, waar nu mijn heele leven om draait. De onzichtbare gevangenis is even bitter en nog afgrijselijker dan de muren, die mij beletten moeten te vluchten. Je begrijpt me, is 't niet, omdat je mijn vriend bent. Je begrijpt toch alles, zoo'n scherpzinnig getallenmensch Ik heb een hekel aan cijfers. Geef mijn heimwee maar een cijfer, dan kan ik 't niet meer uitstaan. Toe, toe, schrijf me, schrijf me 1 Je brieven zijn 't leven voor me. Je woorden zijn het vergeten voor me, de zonneschijn. Schrijf me, goede kameraad." De jonge vrouw voelt, dat haar brieven den banneling Schwartz gedeel telijk steunen en verblijden, gedeeltelijk echter terneer slaan. Zij gaat dus haar best doen, niet meer haar eigen gedachten neer te schrijven zij rede neert over muziek, kunst en wetenschap. Zij bezit een meer dan middel matige ontwikkeling en weet die goed te gebruiken. Midden April 1924 schrijft zij, gedwongen optimistisch „Beste neef! Ik weet niet, of 't door de lente komt of door de herboren zon -maar alles lijkt me opeens heel anders, veel lichter, niet meer zoo troos teloos erg. Stel je eens voor, als ik, oudergewoonte, in 't raam klim, zie ik ergens in een tuin twee boomen. Denk je eens goed in twee boomen De eene is een linde, geloof ik de andere een kastanje, want er steken steile, trotsche kaarsen tusschen de bladeren op. Zie je, alleen om die twee boomen al, waarvan ik de kruinen kan zien, is het leven de moeite waard. Als ik sterf, heb ik ze niet meer. En ooit zal ik die breede, vochtige bladeren weer kunnen betasten, en urenlang bewonde rend voor dien boom mogen staan, zonder dat een cipierster me nijdig toe roept „Allez". Denk je eens in dat hebben we eens gehad, zooveel vrij heid, en dat zullen we wéér krijgen. Jij zult vrü zijn, dat weet ik, en ook ik zal vrij zijn Schrijf me, schrijf me je hoop, je gedachten en je treurigheid. Tot wederziens, versta je tot wederziens Moed en vertrouwen Dapper zijn, mijn vriend Schwartz begrijpt. Hij begrijpt, dat er achter die woorden een bittere troosteloosheid schuilt. Hij heeft de ziel van die jonge vrouw doorzien en voelt, dat zij haar laatste restje moed forceert, om haar moedeloosheid onder woorden van opgewektheid te verbloemen. Zij lacht met een lijdende ziel, om den vriend troost te geven. Maar nu zal hij óók anders schrijven. Hij zal alles van den vroolijken kant bekijken, en het Duivelseiland voorstellen als een sprookjesachtig verblijf, als een hemel, en zijn mede-ballingen als enge len. Zóó schrijft hij, en de vrouw antwoordt „Beste neef! Mijn antwoord op je brief spreekt zoo'n heel andere taal. dat je me niet meer begrijpen zult. Jij zweeft boven al het leelijke uit, je bent als een nachtegaal, die ook met doode oogen, en in een kooi, nog zingt. Je aanvaardt het leven, zooals het valt, en ik schrei, ik verzet me tegen alles. Het nieuwe Dreyfushuis met de opzichterswoning op den achtergrond Teekening van Schwartz.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 13