Buitengewoon, zoo lang die meneer Rogers zijn mond kon houden Hij bleef maar staan kij ken. En hij keek zoo nijdig! Fredc Feene, die zich had voorgenomen, het woord geheel aan meneer Rogers te laten, voelde een heftigen aandrang, om te spreken. Hij kon zijn mond niet meer houden. Ondanks zijn besluit begon hij „Hoe groot was dat bedragje ook Weer, meneer Rogers „Achtenzeventig-drieënnegentig," antwoordde Rogers vlot. Meer niet. Een grimmig stilzwijgen. Door die stilte hoorden zij de bel rinkelen, hoorden zij een verwarring van stemmen. De gasten waren aan 't komen. De oogen van Rogers gingen naar den kant van die geluiden. Zijn lippen vertrokken tot een zuur lachje. Dit herhaalde, zonder woorden, zijn opinie over menschen die fuifjes geven, in plaats van hun kolen te betalen. „Op 't oogenblik.zei Feene. Hij zweeg, om even zijn keel te schrapen. ,,'t Is me op dezen tijd van de maand een beetje lastig.Zullen we 't nog een maand laten staan Feene glimlachte en wreef in zijn handen, en probeerde zich te over tuigen, dat dit voorstel heel redelijk was. „Nee," zei Rogers. Het korte woord scheen den uitweg af te sluiten als een granieten muur. Hij weigerde iederen uitleg, hoewel Feene hem overvloed van tijd gaf. „Ja," zuchtte de benarde huisvader, „enfin, dan zullen we iets moeten doen, om tenminste onzen goeden wil te toonen. Zullen we zeggen de helft?" „Nee," zei Rogers weer, „niet de helft." „Ik geloof," ging Feene voort, „dat de rekening al een paar maanden loopt. „Zeven maanden." „Zoo lang al! Hmenfin „Geeft u maar een cheque," zei Rogers. De feestelijke geluiden vóór het huis groeiden aan. Er schenen nog meer gasten te komen. Een paar vrouwenstemmen riepen uit„O gunst!" Er werd gelachen. Feene veegde zijn voorhoofd afhet was vochtig. „Een oogenblikje ik zal even mijn cheque-boek halen," zei hij. Ge lukkig dat het kamertje twee deuren had hij kon door de keuken heen glippen naar de achtertrap. Hij deed zijn best, om niet aan den stand van zijn bankrekening te denken, toen hij de cheque voor Rogers schreef. Met vaster tred kwam hij weer naar beneden. Die meneer Rogers was een vlegel Wat verbeeldde hij zich wel, de kolenbaas, om zijn afkeuring uit te spreken, dat Clara een avondje gaf? 't Ging hem gewoon geen steek aan Ruw deed Feene de deur van het kleine kamertje open. „Alsjeblieft, Rogers," zei hij. „Teeken nu even een kwitantie, hè?" Groote hemel, er was nog een man in het kamertje Rogers was niet meer alleen. De andere man was groot, bruin, joviaal van gezicht Fred Feene kende hem niet. Hij hield zich bescheiden op den achtergrond, maakte alleen een zenuwachtig buiginkje voor den heer des huizes. Rogers nam de cheque van Feene aan, keek die critisch na, knikte en stak haar in zijn portefeuille. „Ik zal maar achter uit gaan," zei hij, grimmig tot het einde. „Dan stoor ik de pret niet. Zelfde bestelling voor volgenden winter, meneer Feene Laat u ze me maar liever volgende maand brengen. Kolen zijn 's zomers een dollar per ton goedkooper. Slappe tijd." „Ik stuur wel een boodschap," zei Feene, lang niet vroolijk. „Goeden avond. Het meisje zal u den weg wijzen." Hij deed de deur dicht en wendde zich weifelend naar den vreemde. Die boog nog eens, vlug en diep. Hij duwde Feene een papier.in de handen. „Ik zou niet gekomen zijn, als ik geweten had, dat u een partijtje gaf, meneer Feene Maar we zullen niet lang werk hebben, hè?" Hij lachte en wreef zich de handen. Het papier was een rekening. Bovenaan stond gedrukt „Stoomerij Chemische Wasscherij I. Finkman Specialiteit voor dameskleeren." Het totaal bedrag was achttien dollar vijfenzeventig cent. „Een paar dingetjes van mevrouw," vertelde I. Finkman bijna nederig. „Van Februari. Zeker vergeten. U weet, hoe de dames zijn Er kookte iets over binnen in Fred Feene. Het was zijn opgezamelde toorn tegen Rogers. Zijn ronde gezicht werd rood en boos viel hij uit„Wat moet dat, om daar vanavond mee aan te komen Je kunt hier maar niet binnen komen vallen wanneer je wilt, met je ver vloekte rekeningen Ik heb 't druk." Bijna aanstonds had hij spijt over zijn fout. Wie had kunnen denken, dat 1. Finkman zoo'n schrille, hooge, doordringende stem had Een stem, die droeg als een stoomfluit, door deuren en muren heen. Een stem, die snerpte van kwaadheid en ergernis. „Zoo schreeuwde I. Finkman. „Staan de zaken zoo? Mooie meneer Een kolenman betaalt-ie honderden dollars, maar als een arme tobber als ik om die paar armoedige dollars komt, die-ie te goed heeft, zet meneer 'n grooten bek op Uw vrouw mag wel rekeningen op laten loopen om haar japonnen schoon te krijgen, maar een arme kerel mag niet hier komen en om zijn geld vra gen, dat er al 'n half jaar staat, zonder beleedigd te DOOR JACK BECHDOLT HET VERHAAL TOT NU TOE: Fred Feene, hard ploeteraar op een kantoor, maar hij altijd overwerkt, ge- huwd met een vrouw, die boven haar stand leeft, en in z'n vrijen tijd een vurig knutselaar van model-scheepjes, weigert na 25 jaar van meer dan trouwen dienst eindelijk eens werk van een ander te doen. Hij wordt ont slagen, en begint zijn werkloosheid met een bezoek aan 't museum van scheeps modellen. Thuis, waar juist dien avond zijn vrouw een bndgepartijtje houdt, krijgt hij bezoek van enkele leveran ciers, die betaling verlangen van on betaalde rekeningen. worden? Ik heb net zooveel recht.X, Maar Fred Feene luisterde naar iets •J anders. Bij de eerste woorden van die schrille stem was er een doodsche stilte ontstaan onder de bridge-gasten aan den anderen kant van de deur. Zij moesten het gehoord hebben En begrepen. Want een minuut later begonnen er een aantal stemmen tegelijk hard te pratën, met de bedoeling, een pijnlijken toestand te verbloemen. Nu praatten ze hard genoeg, maar ze hadden I. Finkman gehoord. Ze wisten het allemaal Om zijn ergste vrees te bevestigen ging de deur open, Clara kwam binnen en deed snel de deur weer achter zich toe. „Wat is er in 's hemelsnaambegon Clara. Koel rustte haar blik op I. Finkman, die snel boog en verzoenend glimlachte. „Fred, wat moet die man hebben Geld Geef 't hem dan in 's hemels naam gauw en maak, dat hij weg komt. Je bederft den heelen avond Clara ging terug naar haar gasten, zonder op antwoord te wachten. Toen de deur achter haar dicht was, glimlachte zij weer, de glimlach der gastvrouw. „Wacht maar even," zei Fred ongelukkig. „Ik zal even een cheque schrijven." IV De hatelijke Finkman trok af. Fred Feene deed de keukendeur dicht, draaide het buitenlicht uit en hoopte, dat meneer Finkman zou struikelen over den vuinisbak. Waarom maakte hij zich nu zoo boos Waarom stond hij al de krachtige, bittere, en zelfs beleedigende uitdrukkingen te bedenken, die hij Rogers en Finkman had kunnen toevoegen Waarom bleef hij in de keuken staan, met een rood gezicht en een flikkering in zijn goedmoedige oogen, om in zijn verbeelding de deur open te rukken en het brutale tweetal naar buiten te verwijzen waar zij, eveneens in verbeelding, zich nederig bukten onder het onvermijdelijke en wegslopen door 't donker, zonder geld Waarom werd Fred Feene dapper, toen het te laat was Dat was juist zijn ergste zwak. Ongetwijfeld een bewijs van een slap karakter. De reden misschien, dat hij zijn heele leven aan een ondergeschikt baantje was blijven hangen. Hij werd nooit boos op den juisten tijd of tegen over den juisten persoon. Belachelijk. Feene veegde zijn roode gezicht af en probeerde bitter tegen zichzelf te lachen. O ja het kaartavondje Enfin, hij moest zich schikken in het onver mijdelijke. Fred Feene keek verlangend naar de keldertrap. De kelder was Fred Feene's vlucht uit het leven. Hij keek naar de trap en aarzelde. De keukendeur ging open. Het was Louise. „Mevrouw zegt, dat ze op u wachten, meneer. Ze wouen gaan spelen." „Goed," zei Feene. Hij borstelde zich netjes af, trok zijn das recht en haastte zich naar zijn gasten. Dat kostte hem heldhaftige inspanning. Zijn gezicht was nog rood van de ergernis over 1. Finkman. Iedereen in de kamer wist nu, dat Fred Feene last had met zijn reke ningen, de gewone rekeningen van het huishouden, ledereen wist het en hij moest maar buigen en lachen en handjes geven aan menschen, die hij niet eens bij name kende. Er tintelde iets in het oog van den dikken Enoch Brown, toen hij zijn hand vatte en joviaal vroeg „Hoe staat 't leven, Fred Feene zei, dat 't best ging, en hij boog het hoofd voor mevrouw Brown. Trekken om een partner? O ja.... zeker.... Trekken wie gaf? Groote hemel, wat moest het toch allemaal Daar zaten ze, met vieren om een klein tafeltje. De kaarten gingen rond. Vijf tafeltjes in de kamer iedereen deed hetzelfde, en zei hetzelfde, of iets anders, dat even onnoozel was. Hier zat hij zelf, Fred Feene, hij raapte zijn kaarten op en keek ernaar met oogen die niets zagen, en een volkomen leeg hoofd. Hij was het kwijt, het heele bridgen. Hij kreeg het warm en koud. Iemand zei: „Bieden, partner." Wat? O ja! „Ik pas," mompelde hij, en dat bleef hij mompelen, iederen keer, als iemand hem aankeek. Zonder betrekking, geruïneerd, belegerd met rekeningen, doodsbang was hij en hij moest daar maar zitten en bridge spelen Hij moest bridge spelen, terwijl zijn hart pijn deed, zijn keel brandde, zijn hoofd bonsde. Terwijl hij er naar smachtte, zijn hoofd op Clara's schouder te kunnen leggen en het nieuws uit te spreken van al zijn tegenslag. Wat was dat? O ja, zijn kaart openleggen. Gelukkig, hij was maat. Er was toch nog wel iets, dat meeviel. Louise stond achter hem. Zij fluisterde„Of u even in de eetkamer komt, meneer." „Waarvoor?" fluisterde Feene, en hij voelde zijn hart zwaarder worden. Was er weer iemand in huis, iemand met een rekening „Er wordt naar u gevraagd," zei Louise. Zij deed geheimzinnig. 'Haar oogen schitterden van opwinding. Veelbeteekenend wees zij met haar hoofd naar de eetkamer. Zij begunstigde haar patroon met een lang zaam, geheimzinnig knipoogje. „Ik ben vóór 't geven weer terug even een klei nigheid," mompelde Feene verontschuldigend, zijn stoel

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 28