No. 39 VRIJDAG 24 FEBRUARI 1933 1245 achteruit schuivend. De andere drie, verdiept in hun spel, verstonden het niet. Hij volgde Louise. Wat was er gaande „Spreek op, Louise wie is er in de eetkamer „Gaat u maar, dan ziet u 't wel," antwoordde Louise stralend. Zij deed de deur van de eetkamer open, en schoof hem schertsend naar binnen. Toen ging Louise weer naar haar keuken, gichelend, rood, zenuwachtig. V Fred Feerie stond tegen de deur van de eetkamer en staarde naar twee menschen. Eén van de twee was een jonge man met elegante kleeren, die aanstonds indruk maakten op den toeschouwer. Het was een knappe jongen, bijna tè knap, een beetje bleek, een beetje te netjes, een jongeman van het soort, dat beter op de hoogte is met fuifjes dan met hard werken. Maar hij kwam vlug naar voren, met uitgestrekte hand, en het was Rob! Rob, zijn eigen zoon. Fred Feene sprak Rob's naam uit, greep Rob bij de schouders, drukte hem de hand en keek gelukkig. „Hé, jongen Ik dacht, dat je in St. Louis zat „St. Louis 1" zei Rob, met een ongeduldige hoofdbeweging. „Dat is al oude geschiedenis,vader. Ik ben niet meer bij hen. Ik heb ontslag genomen „Ontslag genomen? En 't was zoo'n mooie...." ,,'t Is een heele geschiedenis, vader. Maar hier hebt u de hoofdzaak. Rob keerde zich om, glimlachend, toch een beetje ongerust. „Vader, ik wou u Effie voorstellen. Ze heette Effie Watson, tot eergisteren. Nu heet ze Feene. Hier is uw schoondochter, vader. Geef je schoonvader een zoen, Effie." Rob lachte, zag er verlegen uit en opgewonden, blij en bang tegelijk. Feene had nog maar nauwelijks bemerkt, dat er nog een derde persoon in de kamer was hij was totaal in beslag genomen door de aanschouwing van Rob. Nu was hij zoo verbluft door het nieuws, dat hij de vreemdelinge alleen maar aan kon gapen, en zijn mond ging open en dicht als de bek van eeirvisch, die pas op 't droge komt. Voor zijn oogen goed konden zien was hij gegrepen, twee armen om zijn hals, twee lippen tegen zijn wang, en een eigenaardige, heesche stem, zoo eigenaardig, dat hij er een beetje van schrok, zei zacht„Hallo pap Beloof maar gauw, dat u me niet op m'n kop geeft, omdat ik uw jongen gepakt heb oei, ik geloof dat ik 't dubbel en dwars verdien Ik ben doodsbang voor u en ik zit in doodsangst, dat ik 't er niet goed afbreng. Ik ben nog nooit van m'n leven getrouwd geweest, ziet u 1" „Maar Rob stond Fred Feene te prevelen, zich schuw vrijmakend uit de warme omhelzing, en hij probeerde zijn zinnen bij elkaar te krijgen. „Maar Rob 1" „Zij is mijn vrouw," zei Rob. Hij zei het met trots en een toontje van koppigheid. „Afgesloten, geteekend en geleverd...." „In St. Loe," hielp de vreemde, heesche stem. „Uw zoon Rob houdt van voortmaken, pap „Achtenveertig'uren, op de minuut af," grinnikte Rob. „Achtenveertig uur nadat we elkaar voor 't eerst zagen is 't niet, schat „Getrouwd 1" riep Feene uit. Het begon tot hem door te dringen. De heesche stem van mevrouw Rob Feene, geboren Effie Watson, ging aan 't lachen, en Rob lachte mee. Zij klemden zich aan elkaar vast, vroolijk, lachend tegen Fred Feene, wiens ronde gezicht een toonbeeld was van begrij pende verbazing, terwijl hij hen aan stond te staren, wild zijn kale kruin wrijvend. Feene's oogen begonnen het meisje op te nemen, dat zoo onverwachts zijn schoondochter was geworden. Zij was niet erg groot en zij zag er zoo jong uit als de onschuld, en tevens zoo oud als de ondervinding. Zij was klein van postuur. Een lok lichtgeel haar kwam onder haar klein, nauwsluitend hoedje uit. Haar oogen waren blauw en buitengewoon levendig en afgezet met zwarte oogharen. Haar mond was groot, een mond die gemaakt scheen te zijn voor grappen, en haar lippen waren fel rood tegen een bleeke huid. Haar kleeren waren van het soort, dat werkende meisjes in de stad dragen, bijna opvallend chic. Het meisje, dat nog zoo kort tevoren Effie Watson had geheeten, was geen kind, maar een vrouw, en een vrouw van de wereld. Ei toen maakte zij zich opeens los uit de armen van haar jongen echt genoot. Zij kwam op een drafje naar Fred Feene toe en kuste hem weer, twee maal. „Pap riep ze uit, „ik lachte niet om u, hoor 1 Echt niet. Ik lachte om mezelf en 't leven. Ik zou u nooit kunnen uitlachen. Ik ben van plan, van u te gaan houden." „Groote hemel zei Feene zwakjes. „Ik.ik zal Clara moeten roepen. Clara moet 't ook weten 1" Hij voelde iets vreemds op zijn wang en veegde het af. Er zat iets roods op zijn toppen. Dat was van de lippen van zijn schoondochter af gekomen. Maar was het nu wel in orde Was hij hartelijk Rob bracht een vrouw thuis. Rob's vrouw had recht op hun welkom en hun liefde Al was 't nog zoo verwonderlijk, zij moesten zich regelen naar de omstandigheden. Mannen van Holland.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 29