Dioniny No. 40 Toen Jim alleen was, ging hij weer zitten denken. ,,'t Kan niet enkel bluf zijn," mompelde hij. „Hij was zoo zeker van zichzelf.Als de politie me ophoudt aan den overkant, is Wray 't eerste bij Biglow en dan wint de Ooster Hij keek naar de telefoon, nam een vlug besluit en praatte kort daarop met Mary. „Ik had u vanavond bij Sylvester hopen te treffen," zei hij, „maar ik moet direct naar Frank rijk. 't Spijt me ontzettend." „Mij ook," kwam zacht haar antwoord. „Heusch „Jau danst zoo prettig, meneer Clifton." „Is dat je eenige reden?" Jim's stem klonk, alsof hij pas zijn doodvonnis vernomen had, en Mary's stem kwam, bijna fluisterend „Ik.... ik zal je wel missen." „M-m-mag ik k-k-komen, als ik t-t-terugkom stotterde Jim in zijn opwinding. „Morgenavond hoop ik. Na 't diner „Ik zal den heelen avond thuis blijven." Wray was inmiddels weer op zijn eigen kamers. „Ik ga met een vroegen trein, Baptiste," zei hij. „Ik wil iedereen zien, die aan boord komt. Volg jij met den boottrein, met mijn bagage." Hij ging, en Baptiste begon op zijn gemak twee groote koffers te pakken want Wray nam altijd veel kleeren mee op reis. Een half uur later luisterde Baptiste aan de telefoon. „M'sieur Wray is naar Folkestone," zei hij. „Gaat hij dan alleen naar Frankrijk?" „Non, m'sieur, ik ga met den boottrein. Kan ik de boodschap overbrengen „Laat maar, 't is goed zoo." Te_ Folkestone kwam Norman Wray op de boot, toen er nog maar één passagier aan boord was. Hij ging ergens staan, waar hij iedereen kon zien, die over 't gangboord kwam, maar Jim Clifton zag hij niet. „Of hij kiest eieren voor zijn geld," dacht hij, „èf hij is vermomd aan boord gekomen, waar ik al bang voor was. Hij is daar zoo handig in Toen de boot weggleed van de kade, liep hij het dek langs, naar de plek waar zijn koffers ston den. „Meneer Clifton misschien gezien onderweg, Baptiste vroeg hij. „Non, m'sieur." „Kijk dan maar goed uit. Ik geloof, dat hij aan boord is, en ik moet hem vinden." Toen ging hij naar het telegraaf-kantoortje en stuurde deze draadlooze boodschap aan de politie te Boulogne „James Clifton, gezocht door Parijsche politie, waarschijnlijk vermomd aan boord, zal trachten door te glippen, let op paspoorten." Zoo krijg ik hem in ieder geval, dacht hij want dat zijn mededinger aan boord was, daar twijfelde hij haast niet eens meer aan. „Ik wil 't winnen," zei hij bij zichzelf., „en Mary Foster ook. Clifton is weg, als de Fransche politie hem pakt." Toen ging hij langzaam de heele boot rond, om te probeeren, door Jim's vermomming heen te zien, als hij aan boord was. Hij keek de passagiers zoo vrijpostig aan, dat hij menigen hatelijken blik opliep. Hij zag een ouden heer met witte haren net een pruik dacht hijhij draaide om den ouden heer heen, deed eindelijk, alsof hij struikelde, sloeg zijn handen uit om steun te vinden en trok aan den slappen hoed en aan het witte haar daaronder. De hoed gaf mee, maar het haar niet. „Die man is dronken 1" riep de vrouw van het oude heertje. Er moest een steward aan te pas komen, en met een flinke fooi moest Wray diens oordeel beïnvloeden. Hij ging naar Baptiste en hoorde, dat ook deze geen spoor van Clifton gezien had. Toen ging hij opnieuw aan 't speuren en hij vond niets dan de reputatie onder de passagiers, dat hij gek of dronken was. „Hij schijnt niet aan boord te zijn," dacht Wray, toen de Fransche kust in zicht kwam. „Dus heeft hij tóch niet gedurfd1" En toen schoot hem een schrikwekkende gedachte te binnen. „Zou hij tóch met een vliegtuig gegaan zijn fluisterde hij. Als dat gebeurd was, kwam hij eerder op het kasteel dan Wray behoudens ongelukken na tuurlijk. Bij aankomst te Boulogne ging hij dicht bij het gangboord staan. Over de heele linie verslagen liet Wray zich naar Parijs rijden hij ging naar zijn gewone hotel, waar hij Baptiste hoopte te vinden maar ook hierin werd hij teleurgesteld. „Lamme kerel I" mopperde hij. Den volgenden dag stak hij met de middagboot het Kanaal weer over en toen hij op zijn kamers kwam, vond hij Baptiste daar. „Wanneer ben je teruggekomen vroeg hij. „Waar vandaan, m'sieur „Uit Frankrijk. Je bent gisteravond met den trein naar Parijs gegaan, maar ik heb hem gemist." „Ik ben niet naar Frankrijk geweest, m'sieur." „Maar je hebt toch met mij gereisd „Non, m'sieur, ik ben hier gebleven, zooals u me gezegd had." „Zooals ik je gezegd had „Out, m'sieur. Toen u weg was gisteren werd er opgebeld, en een m'sieur vroeg naar u en ik zei, dat u naar Folkestone was en dat ik ook ging. Toen hebt u opgebeld en u zei, dat ik niet gaan moest en dat een man van uw kantoor de koffers zou halen en dat ik hem mijn pas moest geven. Het was uw stem. Die ken ik. Hij kwam en ik heb hem de koffers en mijn pas gegeven. En ik ben hier gebleven." Toen drong opeens de waarheid tot Wray door. „Dus jij was het niet't Was die satansche Clifton 1 En dan heeft hij dien rommel in mijn koffers gestopt...." Hij balde zijn vuisten en zei vele malen het zelfde, terwijl Jim, die een boot vroeger over was gekomen, Mary in zijn armen hield, en haar ver telde, dat hij jongste compagnon was in zijn firma. „Maar we gaan niet naar Frankrijk voor de huwelijksreis," zei hij. (Foto Fim-film.) „Ikzal de koffers wel door de douane brengen, Baptiste," zei hij. „Dan gaat 't vlugger. Ga jij maar vast naar den trein." „Oui, m'sieur." Toen Wray, on geveer het eerste, den paspoorten ambtenaar bereik te, zag hij tot zijn vreugde, dat er twee Fransche poli- tie-agenten stonden en dat de passen met zorg werden nagezien. Zou Jim zich misschien een valschen pas heb ben laten maken Nee, daar had hij geen tijd voor ge had Hij passeerde en bleef naar het ver loop der gebeurte nissen staan kijken. Iedere" pas werd bestudeerd, maar er volgde geen ar restatie. Met een pijnlijk gevoel van twijfel zette hij zijn koffers op de toon bank en sloot ze open. De gewone vraag werd hem gesteld, en hij ver klaarde, dat hij niets aan te geven had. De douane beambte tastte tus- schen de kleeren en trok er een kistje sigaren uit. „Dit had u aan moeten geven," zei hij. „Dat is niet van mij 1" riep Wray in oprechte verbazing. De beambte haalde zijn schouders op en zocht verder er kwam een doos sigaretten te voor schijn. „Zeker óók niet van u," zei de man grijnzend. Onder uit de tasch kwam een flesch whisky, in een pyama gewikkeld, en nog een doosje siga retten. Vol geestdrift doorzocht de douanier alle kleedingstukken, en uit vele zakken kwamen sigaretten. In den tweeden koffer bleek een flesch whisky te zitten en nog een kistje sigaren. In afschuwelijk Fransch probeerde Wray uit te leggen, dat hij geen schuld had. „Houdt u dien rommel alstublieft," ging hij eindelijk in 't Engelsch voort. „Ik moet in ieder geval den trein halen I" „Dat gaat zóó niet, meneer," zei de beambte. „U zult even mee moeten...." Geen protest en geen redeneering hielp de boete werd berekend, de pas en de persoon van Wray werden nog eens nauwgezet nagezien, en toen de patiënt betaald had en de krijtkrabbels op zijn koffers had ver kregen, kwam hij juist op tijd op het perron, om zijn trein te zien vertrekken. Tandenknarsend van woede ging hij Baptiste zoeken, maar dien had de trein meegenomen. Voor een verbazingwekkenden prijs kreeg hij een auto, en hij begon zijn langen rit, hopend tegen alle hoop in. 's Avonds laat kwam hij op het kasteel. Biglow, die op het punt stond naar bed te gaan, stond hem even te woord, maar begon met het hoofd te schudden. „Ik geloof, dat u te laat bent, meneer Wray," zei hij. „Meneer Clifton is hier geweest, en ik heb met hem gecontracteerd."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 21