H
No. 42
VRIJDAG 17 MAART 1933
1327
Sr-'" -r - IT 'i*
- - i:- -Vr"
werd hij vergast, hier heeft men hem ziek laten worden, tuberculeus, en dat
vergeeft hij nooit. Hij kan alleen nog maar haten.
Ook de leden Bessagria en Vial zijn verwoede anarchisten, evenals een
zekere Rus met een niet uit te spreken naam. Die gaf zich echter aan den
drank en aan allerlei buitensporigheden over, en hij sterft plotseling
hersenberoerte.
Vial weet nu van den gouverneur permissie te krijgen, om alle bagno-
menséhen te verzamelen, teneinde den kameraad een mooie begrafenis te
verschaffen. Het doel is niet alleen, den overledene te eeren, maar tevens,
de zwarte bevolking van Cayenne te laten zien, dat er onder die geminachte
blanken ook nog saamhoorigheidsgevoel woont.
ledereen doet zijn best, en op den dag der begrafenis ziet men den
zwarten lijkwagen der burgers, door twee paarden getrokken, zich voort
bewegen naar de gemeentelijke begraafplaats.
De paarden transpireeren geweldig onder de zwarte dekken met zilveren
versierselen, die van hun ooren tot hun staart reiken, zooals het bij een eerste
klas-begrafenis past. Zeg nu eens op, vies negervolk wie van jullie kan zich
op zoo'n begrafenis beroemen Waag het nu nog eens, te spuwen op ons,
bagno-menschen 1
In den regel wordt er weinig ophef gemaakt, als er een afgezonderde of
vrijgelatene begraven moet worden een gebeurtenis trouwens, die hier
maar al te vaak voorkomt. Dan gaat 's middags, na de ergste hitte, de kleine
achterdeur van een der ziekenhuizen open, en een afgedekte handkar wordt
naar buiten geschoven.
Vooraan loopt een afgezonderde te trekken aan den disselboom, en
achteraan duwt er een. Over de doodkist, van ongeschaafd hout getimmerd,
ligt een zwarte doek. Meer geleide is er niet hoogstens nog een sleutel
drager, om de twee levenden in 't oog te houden.
De bewakers vinden dien dagelijkschen gang naar 't kerkhof te lastig,
te warm en te vervelend.
De menschen zien den bescheiden begrafenisstoet voor
bijtrekken. Niemand neemt zijn hoed af, want 'n veroordeelde
verdient ook na zijn dood de achting niet. Niemand krijgt 't
in zijn hoofd, een dooden bagno-klant die laatste eer te be
wijzen onder het branden der zon.
Alleen de onverzadigbare duivelvogels springen opge
wonden door de goten en volgen het sombere transport een
eindje, want zij zijn de lijkenlucht gewaar geworden. Zij blijven
echter berustend en lui achter, want zij merken al gauw, dat
er hier voor hun vraatzucht niets te halen valt.
De twee mannen aan de kar haasten zich, en werken
transpireerend het voertuig vooruit door de kuilen en over de
hobbels der straten. Daar zijn zij al aan 't prachtige kerkhof
van Cayenne, mooi aangelegd, met sierlijk geboomte en een
gesmeed ijzeren hek. Het moet een troost zijn, daar te rusten.
Maar de man uit het bagno mag daar niet rusten 1 Dat
zou te erg zijn, en de hevigste verontwaardiging opwekken bij
al die brave bruine en zwarte burgers en belastingbetalers.
Achter het kerkhof, waar de savanne begint en de moeras-
planten al tot manshoogte opschieten, ligt de leelijke, on
verzorgde begraafplaats der uitgestootenen. Slechts een paar
scheeve kruisen, meest zonder naam, laten zien, dat hier
menschen hun laatste rustplaats gevonden hebben. De graf
kuilen zijn niet diep, want al heel gauw komt men bij 't graven
aan het modderige water van het moeras.
Een romantisch tafereel, jacht op de rivier.
Het houtkappen en bewerken.
Boomstammen, door veroordeelden
geveld, wachten op het vervoer.
De doodkist wordt van
de kar getild. Vier dood
gravers, afgezonderden, slee
pen de kist voort en laten
die neerglijden in den pas
gegraven kuil, waarin zich
al het gele water verzameld
heeft. Met" een slag valt
de kist neer, en het moe
ras sluit er zich over. Een
paar schoppen aarde er op,
een kruis geplant, en het is
gebeurd. Over 'n paar maan
den is er van het graf en
van het kruis niets, maar
dan ook niets meer te zien.
In Augustus 1929 moet
Schwartz zich, wegens ver
schijnselen van buikloop,
op het bacteriologisch insti
tuut laten onderzoeken. Daar
een laborant, Pelissier, die
Schwartz van hooren zeg
gen kent, en hem onver
holen zijn goede gezindheid
toont.
„Zeg, Schwartz, ik ga gauw weg ik kom heelemaal vrij dan kun
jij hier voor me in de plaats komen als laborant. Dat geeft driehonderd frank
in de maand. Niet veel maar je hebt een massa tijd voor bijverdiensten.
Ik zou maar gauw aan den gouverneur schrijven, als ik jou was."
Zonder zich lang te bedenken schrééf Schwartz aan den gouverneur.
Dr. Caro, de directeur van het instituut, ondersteunt zijn sollicitatie. Half
September vraagt Schwartz ontslag bij Castex, waar de groote slapte nog
niet ten einde is, en eind October is hij terdege bekend met de taak en de
plichten van een bediende in een laboratorium.
Den eersten November komt zijn officieele aanstelling als laborant van
het Hygiënisch en Sereologisch Instituut. Wijl hier geen bepaling bestaat
over de nationaliteit van het personeel kan hij deze positie aannemen, zonder
zich tot Franschman te verklaren.
Schwartz had nu een zeer nuttigen en vrij drukken werkkring want
aan tropische ziekten is er in Cayenne geen gebrek. In enkele maanden ver
kreeg hij een groote bekwaamheid in alle voorkomende werkzaamheden
verrichtte bijvoorbeeld zelfstandig microscopische onderzoekingen en in
spuitingen op patiënten en genoot het volle vertrouwen. Het bewustzijn,
dat hij zijn medemenschen helpen kan, geeft hem groote kracht al blijft
hij het gemis der vrijheid pijnlijk gevoelen.
Zelfs den armste der armen kan hij van dienst zijn, den lepra-lijder
den mensch, die getroffen is door dien gevreesden geese! van alle eeuwen,
de melaatschheid.
Melaatschheid in Guyana
Ja, ook die uiterste, grootste straf komt voor op de „groote aarde".
God zij hem genadig, wien die straf treft. Hem kunnen de menschen niet
helpen hij is duizendvoudig gepijnigd, duizendvoudig verstooten, duizend
voudig gestraft, duizendvoudig gestorven.
(Wordt Doortgezet).