f^ét JieUfe met de eif> OUdde*** 1332 VRIJDAG 17 MAART 1933 No. 42 Mejuffrouw Violet Rainey reed van 'rv soirée naar huis. Alleen al om de zeldzaamheid zou dit feit vermelding verdienen want negenennegentig van de honderd maal wérd het blondje naar huis gereden. Violet had echter aanvallen van onafhankelijk heid, en zij had een two-seateren die sloegen wel eens met haar op hol. Zoo ook dezen avond. Violet vloog vooruit als de wind, en evenals de wind, die blaast waar hij wil, was ze een gezelschap binnengewaaid, waar de meeste gasten al lichtelijk begonnen over te hellen. Violet wist op geen stukken na, wie de soirée gaf maar al haar vrienden waren er, dus was 't wel in orde. Champagne, scherts, dans en een band. Eigenlijk was die band aansprakelijk voor de botsing, die Violet bedreef. Zij zat nog te trappelen op de maat van „Apennootjes", en gaspedalen zijn daar niet ongevoelig voor. De wagen zwenkte den hoek om op een onverantwoordelijke manier, en ramde het achterste rijtuig van een flinke rij taxi's. In vervolg op den eersten slag kwam er een heele serie botsingen, het bewijs dat de auto van Violet op de taxi's had ingewerkt, zooals een loco motief bijwijlen doet op een rij goederenwagens. Er drongen nu kreten van onvriendelijken aard uit de rijtuigen, welker bestuurders waren wakker geschrikt uit hun ietwat bierachtige vergetelheid. Het koor nam toe in kracht, toen de chauffeurs naar buiten gekropen waren en het resultaat van de operatie nagingen. Van de vijftien radiatoren had Violet er dertien een permanent wave bezorgd. De golvingen om vatten ook negen spatborden, vijfentwintig lam pen en drie meters. Toen daagde natuurlijk de Wet op. Over den gehavenden voorgevel van haar wagen heen keek de Wet Violet aan en zei „ho". De chauffeurs vormden een halven cirkel en zeiden veie dingen met de kunstvaardigheid, die chauffeurs soms bezitten. De Wet zei nog eens „ho". Toen voelde Violet, dat het haar beurt was om iets te zeggen. „Het spijt me verschrikkelijk," zei Violet. Het was, alsof haar stem een betoovering ver brak. De Wet bekeek den toestand en sloeg een boekje open. Naam adres waar wanneer hoe welke richting welke snelheid Violet keek als een zeemeermin op het droge. „Mag ik uw bewijsje even zien, juffrouw kwam er toen. „Geboortebewijs vroeg Violet. Dit was haar eerste misgreep. De Wet bricschte. „Als u brutaal bent, gaat u mee." „O zoo," zeiden de chauffeurs. „Allé," zei de Wet, „uw rijbewijs." „Tot uw dienst," zei Violet. Zij deed een duik in een fluweelen zak in de zijde van haar wagen en bracht een indrukwekken de verzameling papieren te voorschijn. Achtereenvolgens toonde zij een prentbriefkaart, een belastingbiljet, een dwangbevel, een aantal rekeningen en een prospectus van een hotel in Schotland. Maar zelfs de verzekering, dat hij daar een mooie suite kon krijgen voor drie pond per week, scheen de Wet niet tevreden te stellen. Hij had om een rijbewijs gevraagd, en hij kreeg het niet. De Wet ging kaarsrecht staan. „Dat zal u een bekeuring kosten," zei hij. „O zoo," zeiden de chauffeurs. „Jullie kunnen allemaal naar de maan loopen," zei Violet. Dat was haar tweede fout. „Brutaliteit!" schreeuwde de Wet. „Nu gaat u mee." En zoo kwam Violet Rainey in het politie bureau in de Wijnstraat. Daar aangekomen, overwoog Violet het geval. Zij had zich nog nooit opgesloten gevoeld dus leek het vertrek, waarheen zij nu was verplaatst, onder toezicht van een verweerde cipierster, haar uitermate onhuiselijk. Violet's gedachten wonden er geen doekjesom. Zij zat in de gevangenis. Aangezien zij geen smaak DOOR CH. DIVINE had in het gevangenisieven, moest zij er zoo gauw mogelijk uit zien te komen. Zij poederde peinzend haar neus. Hoe kwam men los uit een gevangenis Op de film deden ze het met een machinegeweer en een chequeboek. Maar ze had geen van die twee bij zich. Borgstelling Dat ze daar niet eerder aan gedacht had 't Was wel leuk, als iemand borg voor je stortte. Toen kwam er wéér een idee in Violet op een idee, dat haar aanleiding gaf om de poeder gedeel telijk weer van haar neus te wrijven en te kijken als een Slachtoffer van het Noodlot, zoo goed als zij kon. Zij vroeg aan de cipierster „Zou ik even een paar kennissen kunnen opbellen De cipierster krabde aan een neus, die er uitzag, alsof hij aan een dergelijke behandeling gewoon was. ,,'t ls tegen de voorschriften, dat u zelf spreekt. U kunt een boodschap afgeven, als u wilt, dan wil de brigadier 't misschien wel even voor u door- telefoneeren. Ik zal hem roepen." De brigadier kwam, zag en werd overwonnen. „O inspecteur, weest u eens lief," zei Violet. „Wilt u alle menschen van dit lijstje even opbellen en hun allemaal de boodschap geven, die ik eronder heb gezet De brigadier keek op het blaadje uit het kleine notitieboekje en wreef in zijn oogen. Toen keek hij nog eens. Eindelijk stotterde hij „Ja maar hoort u 'ns, juffrouw...." „Hè toe, inspecteur." Violet's oogen waren groot, en zij sloegen den brigadier van de sokken, die nog grooter waren. Maar 't waren er ook oogen naar. „Nou enfin," zei de sergeant. Om 5.15v.m. op dien veelbewogen morgen bleef de Alfa-Romeo van George Robertson stilstaan voor het politiebureau in de Wijnstraat. Nauwe lijks had George het fort betreden, of de Hispano- Suiza van „Mondje" Moxon en de Bentley van Freddie Potterday gleden tegelijk den hoek om. Tien minuten later genoten twee voorbijgangers het weelderig schouwspel van elf wagens, glad en slank als pijlen, die op een rijtje stonden voor het bolwerk van het Gezag. En al vroegen die twee voorbijgangers zich verwonderd af, waarom elf jongelui den zonsopgang kwamen vieren in de Wijnstraat, zij konden in geen geval raden, dat zij gelokt waren door de stem van een brigadier, die door de telefoon meldde „Er zit hier een zekere juffrouw Rainey opge sloten. Ze vroeg of ik u deze boodschap wou geven Lieveling, jij bent de eenige, op wien ik vertrouwen kan. Kom naar de Wijnstraat, en zorg, dat je kleine Violet vrij komt, dan zullen wij nog vele jaren lang en gelukkig leven." Feitelijk raadden de twee voorbijgangers niets. Zij verdienden hun brood met het opsporen van zekerheid. Kalm en stil gleden zij het politiebureau binnen. „Buitengewoon prettig berichtje," zei Foother, stadsredacteur van de „Dagbode", een dier bladen, die nooit een blad voor hun mond nemen. Hij keek met een liefkoozenden blik naar het blad papier, dat hij in de hand hield. „Laat Borloch eens hier komen," zei hij. Borloch kwam. „Jij bent nogal een heer, is 't niet, Borloch?" zei Foother op den toon, dien hij alleen aansloeg tegen zijn collega's, die leden aan een universitaire opleiding. Borloch grinnikte. „Integendeel, meneer ik ben journalist." Laten we 't hopen," zei Foother. Hij prikte naar het blaadje papier met een blauw potlood, waarvan hij al bijna de helft had opgegeten. „Ik heb hier een berichtje van de P. A. net ontvan gen. Daar lijkt me iets van te maken. „Dochter van een baronet door een stoet kameraden uit de cel verlost. Een wedren in de schemering. Een ver loving als gevolg." Kan een mooi verhaaltje wor den. Ga eens met vader Rainey praten, en liefst met 't meisje ook. Maar je hoeft er aan de deur niet mee te pronken, dat je verslaggever bent. De be dienden van den ouden heer hebben McKim op de keien gegooid, toen hij naar die trust kwam infor- meeren. En ik geloof niet, dat jij zoo goed veert als McKim. Doe maar gauw een schoonen boord en je fijne manieren om en ga." Borloch ging. Sir Lancelot Rainey, Bart., de jam-koning, zat aan het ontbijt. Sir Lancelot bezat alle eigen schappen van een waar edelman, dat wil zeggen er stond een wapen op zijn auto en een kapitaal belasting op zijn inkomen. Hij was trotsch op zijn wapen, omdat hij het zelf ontworpen had en dat kunnen de meeste baronets niet van zichzelf verklaren. Hij was buitensporig trotsch op zijn inkomen, want hij had het zelf gefokt, en het was even vet, als zijn eenige dochter slank was. En hij was vooral trotsch op zijn dochter, op het gouden schepseltje, dat zóó uit een schilderijlijst had kun nen stappen, maar in werkelijkheid pas uit een Alfa-Romeo was gestapt. „Overhaast je maar niet, Georgie," sprak die dochter bezorgd tegen een jongen man aan het stuur een jongen man met oogen als een jacht hond die slaapwandelt. „Denk eerst maar eens goed na. Je moet volkomen zeker zijn van je zelf. Ik weet wel, dat ik heb laten telefoneeren. „Ik hou je aan je woord, lieveling," sprak de jonge man. „Ik kom met je vader praten, zoogauw ik ben geschoren en een kop koffie gedronken heb." Er kwam een gekraak, en de Alfa-Romeo schoot vooruit. „M maarzei Violet, en toen, haar fijne schouders ophalend, ging zij den huize Rainey binnen. Dit was een der grootste huizen op een plein, waar bijna enkel blauw of blauwgeworden bloed stroomt. Violet, die op haar teentjes, stil als 'n samenzweer der, van de voordeur naar de trap sloop, vond het op dat moment ongeveer zoo groot als het Glazen Paleis. Nog maar een halve meter afstands scheidde haar van de trap, toen de deur van de eetkamer open ging en de Eerste Baronet, met een kreukelige krant onder den arm, de hal in kwam. Op zijn ge laat was een trek van ergernis en een zekere hoe veelheid jam te zien. ,,'t Is afgrijselijk mopperde de Eerste Baronet. „Een publiek schandaal! Snowdcn moest...." Hij zweeg, toen hij Violet zag. Er was een drei gende stilte, terwijl de beteekenis van haar gebloe in de sjaal en haar satijnen schoentjes tot hem door drong. Eindelijk sputterde hij Watwaar heb jij gezeten Zonder rouwmocdigheid schudde Violet haar krullen. „Per ongeluk een beetje lang opgehouden," zei ze. „Een beetje erg lang. 't ls afgrijselijk Een pu bliek een schandaal, bedoel ik. Hoe kwam dat Violet zou 't graag vertellen, als vader even mee ging naar de eetkamer, want Violetje snakte naar een ei. Vader luisterde in de eetkamer. Violet was geen slechte vertelster, zelfs al kwamen er hapjes ei tusschen haar zinnen door. Tegen den tijd, dat zij de aankomst der reddingsbrigade in de Wijnstraat schetste, had de baronet erg veel last van hoest zoo erg zelfs, dat hij zijn zakdoek voortdurend voor zijn gezicht moest houden. Derhalve ging Violet hem een kus geven en toen kon hij zich heele- maal niet meer goed houden. „O!" snakte sir Lancelot. „O-ah „Ik ben nog niet heelemaal klaar, pa." „Hè? Wat dan nog meer?" „Nu, om er zeker van te zijn, dat er iemand zou komen, om me los te koopen ik wou 't u natuur lijk niet laten doen, schat moest ik 't aas een beetje aanlokkelijk maken." „Aas. „Ja. Die lieve stakkers hadden me allemaal al eens een keer gevraagd. De eene wat meer en de

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 20