DE CRISIS door Ellis Pareer Butler VRIJDAG 17 MAART 1933 Maar bij de likeur werd hij stil, en hij rimpelde zijn voorhoofd. „Waarom rimpel je je voorhoofd vroeg me vrouw Johnson, die zich buitengewoon voldaan voelde. „Schoot me iets te binnen," zei haar man. „Je kent Morgan toch wel Die met Tom en mij school heeft gegaan." „Ja, natuurlijk." „Nou, die zit zoo vast als een muur. Kan gewoon niet meer voort, schijnt 't. De sloopershamer bedreigt de muren van het oude familieslot en zoo. Net vanmiddag gehoord van Tom. Hij kwam vragen, of ik Morgan niet een beetje geld kon leenen. Kon ik natuurlijk niet. Maar ik dacht net: misschien wil je vader wel in de bres springen, als jij 't hem vraagt. Ik vind 't een ellendig idee, dat zoo'n beste kerel bankroet moet gaan om zoo'n paar ongelukkige centen." „Hoeveel heeft hij noodig vroeg mevrouw Johnson. „Drieduizend vijfhonderd dollar," zei Jim zonder de minste aarzeling. „Ik zal morgen wel even naar pa gaan," zei zijn vrouw. De oude heer Wilson keek zijn dochter Anne vragend aan, toen zij den volgenden morgen zijn privé-kantoor binnen kwam vallen. Zij kwam maar zelden in zijn zakelijk heiligdom. Toen zij haar armen om zijn hals sloeg en hem kuste, antwoordde hij met een geknor. „En hoe maakt u 't, pappie vroeg ze, plaats nemend op zijn knie. „Gewoon," zei George Wilson achterdochtig. „Wat wou je „U ziet er veel jonger uit, sinds u golf speelt," sprak zijn dochter, hem critisch bekijkend, met moederlijke bezorgdheid. „Als 't om jurken te doen is," antwoordde George Wilson, „ga dan maar naar je man. Daar is-ie voor." „Luistert u nu even, pappie," sprak de dochter alsof ze hem iets aan het verstand moest brengen, dat eigenlijk boven zijn bevatting ging, „u kunt iets voor me doen." „Dat méén je niet," zei de oude Wilson, met wrangen spot. „Hoevéél „Ja, lieverd, u kunt echt iets voor me doen. Ik wou graag vierduizend dollar van u hebben." No. 42 „Vierduizend....! Wat mankeert je? Over spannen ,,'t Is voor een goed doel en ik weet, dat vier duizend dollar voor u een kleinigheid is." George Wilson haalde diep adem. „Waar heb jij vierduizend dollar voor noodig Anne Wilson dacht snel na. Ze wist niet zeker, of haar vader wel erg op Morgan gesteld was. Op de meeste vrienden van haar man was hij heele- maó! niet gesteld. ,,'t Is.. 't is een geheim, pappie. Maar ik wil iemand uit de ellende helpen 't is heusch een wanhopig geval." De oude heer Wilson zei, dat hij zich liever liet villen, dan zijn dochter vierduizend dollar te geven voor iets, dat zij een geheim noemde. Zijn dochter pleitte, en zij was een goede pleitbezorgster kampioensklasse met zekerheid en uithoudings vermogen en alles. George Wilson werd verslagen. Hij zei „Hoor eens ik zal je tweeduizend dollar geven, en geen cent méér. De rest moet je maar aan je man vragen. En maak nu maar, dat je wegkomt." Om half één sprak zij haar man. „Ik heb mijn uiterste best gedaan, lieveling, maar pa wou er absoluut niet op ingaan. Hij heeft me vijftienhonderd gegeven alsjeblieft." „Enfin," zei Jim Johnson, ,,'t is altijd beter dan niets." Hij ging dien middag naar zijn broer. „Anne heeft gedaan, wat ze kon," vertelde hij, „maar je weet, hoe de oude heer is. Méér heeft ze niet los kunnen krijgen." En hij legde duizend dollar op tafel. Tom Rogers belde Morgan op, en vroeg, of die even aankwam. „Ik heb 't aan alle kanten geprobeerd, ouwe jongen," zei hij. „Hier heb je alles, wat ik los heb kunnen krijgen zeshonderd." ,,'t Is te weinig," zei Morgan, terwijl hij het geld opstreek, „maar ik zal zien, hoever ik er mee kom. Merci." Hij ging terug naar zijn zaak en riep z'n bediende. „Bel Cock en Pul even op," zei hij, „en zeg, dat ze over die stomme vierhonderd dollar kunnen disponeeren. Laten we maar gauw zorgen, dat we van die lui afkomen. Hier heb je vierhonderd.' Hij telde het geld neer, stopte toen de andere tweehonderd dollar netjes in zijn portefeuille, en ging genoeglijk de straat op, om een glaasje te drinken. Het Heeren-hoekje. Dus nu weet je, hoe ik er vóór sta," zei Morgan tot zijn vriend Johnson. „Als ik Vrijdag geen tweeduizend dollar heb, kan ik de zaak net zoo goed sluiten. Dan ben ik stuk." „Doe 't dan," zei Johnson. „Wót?" „Je zaak sluiten." „Mijn middel van bestaan sluiten zei Morgan, met groote oogen. ,,!s dat vriendenraad „Maar als 't nou toch geen middel van bestaan is," zei Johnson peinzend. „Enfin, ik kan me voor stellen, dat je dat liever niet doet. Maar zeg eens is tweeduizend absoluut 't minste, waar je er mee uit kunt 1" „Absoluut 't allerminste," zei Morgan met nadruk. „Hm," zei Johnson, „ik heb 't natuurlijk niet, maar ik zal eens met mijn broer praten." „Doe je best maar," zei Morgan. „Ik weet gewoon geen raad." „Ik zal doen, wat ik kan." Getroost ging Morgan heen. Dien middag ging Johnson naar zijn broer Jim. „Morgan zit leelijk in de knel," zei hij. „Absoluut vastgeloopen. De ellende grijnst hem aan en zoo. Hij kwam vanmorgen bij me om wat te leenen, maar ik had 't niet. Heb gezegd, dat ik 't aan jou zou vragen." Jim Johnson schudde het hoofd. „Hoeveel heeft hij noodig „Tweeduizend vijfhonderd," sprak zijn broer, na een halve seconde. „Daar zie ik geen kans toe," zei Jim. ,,lk zit zelf nogal krap. Moet zuinig zijn, tot 't kwartaal uit is." „Je hebt je vrouw toch zei de andere Johnson. „Da's waar," zei Jim, nadenkend. „Ik heb mijn vrouw of liever haar vader." ,,'t ls maar gemakkelijk, als je een schoonvader met zoo'n massa geld hebt," zei de broer, zuchtend. „Kijk maar eens, of je wat doen kunt." „Ik vind 't echt lam voor Morgan," zei Jim hartelijk. „Ik zal eens probeeren." Toen zijn broer weg was, bleef Jim Johnson eenige minuten zitten peinzen, toen belde hij zijn vrouw op. „Hallo, jij daar, Anne? Hoor eens ik had gedacht, om eens in de stad te dineeren van avondVin je mis schien wel prettig Ja, dat kon niet, schat, zóó druk aldoorvan daag de eerste dag, dat ik een beetje tijdig weg kanGoed, ik zal zorgen, dat ik om zes uur thuis ben om me te vcrkleeden." Hij hing met een vol daan gezicht de telefoon op en gaf den kellner van de club een teeken, dat beduidde „nog zoo'n poeier." Mevrouw Johnson zat dien avond stralend aan het tafeltje in Blitz. „Ik vind 't zalig, Jim. We hebben zoo'n tijd niet in de stad gegeten 1 Ik vind 't echt lief van je." „Och, zoo'n inval," zei Jim bescheiden, ,,'t Kon nu

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 26