AVONTUREN
VRIJDAG 17 MAART 1933
No. 42
Bijna ieder draagt
er zijn pakje.
Een Belgisch douanier,
die dezen nacht 'n goede
vangst heeft gedaan.
En tallooze fietsers pas-
seeren er den grenspaal.
En toen vertelde de baas ons, dat er den volgen
den nacht acht koebeesten „over" zouden gaan.
Ja, 't was 'n zaakje van hem zelf. Jaot, en dat
mocht best uitgetrokken voor de krant, want de
smokkelaars waren geen misdadigers. En iedereen
wist toch, wie smokkelde, en.... dat was bijna
iedereen
Vol verwachting namen we afscheid en beloofden
den volgenden avond te zullen terugkomen. En
vroolijk trokken we naar een caféke, want we
wilden nu toch maar in de grensstreek blijven, en
het beviel ons best in de heldere keuken met de
groote buzekachel en de vriendelijke mcnschen.
Den volgenden morgen in alle vroegte troffen
we op Belgisch gebied twee douanen, die zich
ijverig bezighielden met het zoeken van sporen.
Soms worden deze uren ver gevolgd tot aan den
stal, waar de gesmokkelde beesten zijn overgebracht
en dan nog worden ze in beslag genomen, om in
het publiek te worden verkocht.
De douanen beloofden ons, dat ze> ons eens
zouden meenemen op een nachtelijken tocht. We
maakten een afspraak en hadden nu een heel
program voor ons. Ondertusschen brachten we
dezen dag om en bij de grens door.
Op een boerenerf troffen we een paar kerels,
Het beviel óns best in
de heldere keuken met
de groote buzekachel
en de vriendelijke men-
schen.
We hadden TTT
onzen au-
to gestald bij
een boerderijtje, waar
we vriendelijk en gast
vrij (want dat zijn de
Zeeuwsch -Vlamingen)
op een bakje koffie
waren uitgenoodigd.
Er was gepraat over
allerlei, ook over de
smokkelbeweging,
maar veel was er hier ook al niet los
te krijgen.
En nu, teruggaande met de bedoe
ling naar Hulst te rijden en daar te
overnachten, stapten we in den auto,
tot een ingeving ons weer naar bui
ten joeg. Dit boerderijtje, vlak bij de
grens, met zijn grooten stal met klaag
lijk loeiende koeien, scheen ons toe te
roepen hier valt iets te beleven.
Natuurlijk slechts een ingeving.
Maar die moet men volgen, als men op
het journalistieke pad is. Dus klop
ten wij nog eens aan, en zaten spoe
dig over een zooveelste bakje, terwijl
onze gastheer leutig vroeg of we al
veel hadden „getrokken". We ant
woordden ontkennend, en zetten ons
meest droevige gezicht, alsof de teleur
stelling ons diep had geschokt.
„D'r is hier anders wel wat te be-
- leven," zei de gastheer, en terwijl hij
naar zijn vrouw keek, vroeg hij
„Zal ik het zeggen
„Joat," zei de vrouw, „zegde gij
het maor, het zijn nette hieren."