wLna &Mgeno-ot DOOR JOHN VANCOUVER Uitslag van de Prijsvraag, voorkomende in bei premleboek „De Prijs van baar liefde" „Goede wijn behoeft geen krans", waarom zullen we dus veel woorden verspillen bij het aankon: digen van dezen nieuwen premieroman, die als een meesterstuk gelden mag van den befaamden schrijver John Vancouver, den evenknie van den koning der romanciers Garvice. Ter inleiding drukken wij echter een gedeelte af uit een der hoofdstukken, waarin de twee hoofdfiguren van dit prachtboek ten tooneele worden gebracht. De gids van het gezelschap dat den berg be steeg verklaarde, dat zij thans op het punt waren gekomen, waar zij, die verder wenschten te loopen, een korteren weg konden nemen langs een gedeelte, dat voorbij een waterval en onheilspellend overhangende rotsblok ken voerde. Cyril keek naar het kronkelende pad, dat vrij breed was, en wendde zich toen tot Edna om haar meening te vernemen. Zij bleken ten slotte de eenigen te zijn, die een wandeling wilden onder nemen de anderen gaven er verreweg de voor keur aan den rit op de ponies te vervolgen. „Denkt u er om," vermaande de gids, „dat u het pad nauwkeurig blijft volgen. Wij zullen beneden op u wachten." „Dit bevalt mij veel beter," merkte Edna lachend op, toen ze op weg waren „ik wil het nu wel be kennen die pony stond mij niets aan. Hij deed zoo gek met zijn oorcn." „Arm beest," lachte Cyril terug. „Ik ben er van overtuigd, dat hij heelemaal geen kwaad in den zin had. Maar ik moet bekennen, deze wande ling is ontegenzeglijk veel aangenamer." Het pad was vrij breed, maar bovendien zeer steil zoodat zij van tijd tot tijd een looppas moes ten nemen. Tot dusverre waren zij onafhankelijk van elkaar naar beneden geklommen, maar toen de steilte grootere afmetingen aannam en Cyril be merkte, dat het meisje te bedeesd was om zijn hulp te vragen, stak hij haar zonder veel plicht plegingen een hand toe, die zij zonder iets te zeggen vastgreep. „Houd mij goed vast," zei hij. „Dan loopen wij minder kans om te vallen. Het dalen valt wel niet mee, maar ik vind het toch ruimschoots de moeite waard. Kijk eens naar die groote wolk, die daar komt aandrijven." Ook Edna had deze opgemerkt en onmiddellijk kwam er een ernstige trek op haar gezicht. „Zouden wij niet probeeren ons zoo spoedig mogelijk bij de anderen te voegen „Het is bijna onmogelijk om nog sneller op te schieten dan wij tot dusverre doen. Tenzij wij ons laten rollen. Wat is er dan Regen Zij schudde het hoofd. „Mist „Wat zou dat antwoordde Cyril met de onver schilligheid van iemand, die niet weet, wat zooiets in de bergen kan beteekenen. „U hebt toch een dikken mantel aan." Edna moest onwillekeurig lachen. „Die zal ons niet helpen bij 't zoeken van den weg." „Ja, dat is waar," antwoordde hij. „Maar wat zie ik daar beneden? Kijk, dat is ons gezelschap. Ziet u wel. Er bestaat geen enkele reden voor ongerustheid. Als wij daar bij dat groote rotsblok zijn aangekomen, dan kunnen wij hen voortdurend in het oog houden." Om sneller op te schieten, week Cyril van den weg af om een groote bocht af te snijden, in de onderstelling, dat dit hun weg aanzienlijk zou bekorten. Hierin had hij zich zeer bedrogen, want ongeveer halverwege stuitten zij opnieuw op een rotsblok, waardoor zij werden gedwongen een flinken omweg te maken. Zij hielden echter het gezelschap in het oog en binnen vijf of tien minu ten zouden ze het hebben bereikt. Maar die vijf minuten waren juist voldoende om hen in een dikken mist te hullen, die ondertusschen met groote snelheid was komen aandrijven. De geheele omgeving werd in een ondoorzichtig waas gehuld en weldra was de toestand zoo, dat zij zelfs op een paar passen van hen af niets meer konden onder scheiden. Edna, die hem eerst, hoewel reeds wei felend, was gevolgd, bleef staan en leunde een weinig dichter tegen heni aan. „Wij zijn eigenlijk gevangen en, wat nog erger is, van den weg afgeraakt." Cyril, die het gevaar nog niet van die zijde had bezien, schrok. Hij hield haar hand krampachtig vast en zei „Inderdaad U hebt gelijk. Wij bevinden ons niet meer op den weg." Er heerschte een oogenblik stilte. Cyril stak een p.aar lucifers aan, maar het resultaat was nihil. Edna glimlachte. „Wij moeten wachten," zei ze kalm. „Hoe lang?" „Totdat de mist optrekt." „En die wordt nog steeds dikker...." Cyril voelde aan haar mantel, die ten slotte toch niet zoo heel dik bleek te zijn, en hij sprak ongerust „Uw mantel is nu al doornat. En gisteren hebt u nog den geheelen dag uw kamer moeten houden. Hier...." en met een snelle beweging zijn eigen overjas uittrekkend, vervolgde hij, „trekt u deze er bij aan." „Neen klonk het vastbesloten. „Ja," sprak hij even vastbesloten terug. „Laat ik dat nu alstublieft niet dóen pleitte ze. „Edna Ik dring er op aan. Mijn jas is bovendien dikker en zal voldoende beschutting geven." En zonder acht te geven op haar tegenstribbe len sloeg hij haar zijn nister om de schouders en knoopte dezen dicht. „Nu ben ik heelemaal verdwaald," lachte ze. In deze jas kunnen ze mij nooit meer terugvinden." Cyril voelde er heel weinig voor om op haar vroolijkheid in te gaan. Hij achtte zich verant woordelijk voor dit jonge meisje, dat nu plotseling, na haar verkoudheid, aan vocht en kou werd bloot gesteld. „Hoe lang duurt zoo'n mist?" vroeg hij. „U woont hier langer in deze streek dan ik." „Ik geloof, dat zoo'n dikke mist wel tot den avond kan duren." „Wat riep Cyril hevig ontsteld uit. „Maar, meisje, dan moet ik maatregelen nemen. Het zou hoogst gevaarlijk zijn, hier cenige uren achtereen te verblijven." Tijdens de stilte, die hierop volgde, drong het eigenlijk pas goed tot Edna door, in welk een netelige positie zij zich bevonden. Veronderstel dat ze hier den geheelen nacht moesten doorbren gen Wat zou tante Martha dan voor angst uit staan En de opgeruimdheid, die ze tot dusverre had weten te bewaren, maakte plaats voor vrees. Tranen welden op en zij bracht haar hand aan het gezicht. Cyril voelde zich schuldbewust. „Het komt allemaal door mijn verwenschte stommiteit," zei hij hardvochtig ten opzichte van zichzelf. „Edna, ik zal zorgen, dat je thuis bent, voordat de avond valt. Dat moet wat er ook mag gebeuren. Als ik maar Wacht eens even. Heb je dat kluwen wol nog, dat je vanmorgen in den trein had „Mijn kluwen wol Waar is dat voor noodig vroeg Edna. Zij haalde het echter uit haar mantel zak en overhandigde het aan Cyril. Cyril wond een eindje af en trok er aan. De wol was niet sterk, want bij geringe krachtsinspanning brak de draad al. Edna had nieuwsgierig toege keken. „Hoor eens hier," zei hij ten slotte, „ik moet in elk geval probeeren den weg terug te vinden. Het heeft geen doel te wachten, totdat deze dikke mist is opgetrokken. Dat kan nog wel uren duren. Er blijft slechts één middel over. U houdt het eene einde vast en ik rol het kluwen af, terwijl ik dan met behulp van lucifers den weg terugzoek. Wan neer wij beiden den draad vasthouden, dan kan ik den weg naar hier terug ook weer vinden." Edna huiverde. „O neen neen 1" „Wat is dat nu trachtte Cyril haar te bemoe digen. „Nu moed houden. Houd den draad maar goed vast. Het gaat slechts om enkele minuten. Ik zelf vind het ook minder aangenaam om je ach ter te laten, maar er zit niets anders op." Edna hield haar tranen in en schudde het hoofd. „Denkt u, dat ik bang ben; omdat ik alleen ach terblijf Dat is het niet 1" „Wat dan Houd dien draad nu maar stevig vast." „Maar maar u weet niet eens, welke richting u uit moet gaan. Wij kunnen ons wel aan den rand van een afgrond bevinden." Cyril lachte. „Maak u maar niet ongerust. Ik vind den weg wel. Mocht de draad per toeval afbreken, blijf dan hier en verlaat onder geen enkele voorwaarde deze plek." Hij drukte haar de hand en liet haar toen los. Edna greep hem bij den arm vast. „Neen, neen Hét kan mij niet schelen of ik hier den geheelen avond moet blijven snikte zij. „U moet niet gaan ik...." Cyril maakte zich zoo zacht mogelijk los en trachtte haar gerust te stellen. „Meisje, je weet niet wat je zegt. Hoe kun je hier nu den geheelen nacht blijven? Dat gaat toch niet." Zij bracht haar handen voor het gezicht. Toen greep ze hem opnieuw vast en zei „Geef mij dien bal eens even. Ik geloof nooit, dat die wol sterk genoeg is." „Dat zal wel gaan," merkte hij op, terwijl hij haar het kluwen overhandigde. Zij hield het kluwen wol een oogenblik in de hand en wierp het toen ver van zich af in den mist, zoo dat het met geen mogelijkheid meer te vinden zou zijn. „Wat doe je nu riep Cyril uit. „Je gooit de wol weg mijn hemel Waarom In antwoord op zijn uitroepen klemde zij zich aan hem vast, met het hoofd tegen hem aan en stamelde: „Ja, ik heb het weggegooid tk zou hier liever altijd willen blijven ik zou misschien nog liever doodgaan, dan dat jij weggaat." Cyril beefde. Haar bekentenis overweldigde hem. Hij sloeg zijn armen beschermend om haar heen en fluisterde haar toe „O, Edna Lieveling mijn lieveling De ptijs voor een ingenaaid exemplaar is slechts 17i/2 cent een bedrag dat een ieder kan be steden voor een gebonden boek in prachtband 70 cent. Toezending volgt ook bij ontvangst van een postwissel, groot 22% en 80 ct., resp. voor een ingenaaid en luxe exemplaar. Onze bezorgers zijn verplicht u het werk direct na de verschijning aan te bieden. Laat deze unieke gelegenheid niet voorbijgaan. Op verzoek van de Administratie der Hollandsche Bibliotheek deelen wij hier den uitslag mede van de prijsvraag, voorkomende in „De prijs van haar liefde0. De gevraagde woorden zijn: Horizontaal: 1 Code; 5 Leed; 9 Sir; 10 Eek; 12 E.d.14 Etsen; 16 Re; 17 Leo; 19 Sap; 20 Toe; 21 Arke23 Moes; 24 Stralen; 25 Poes; 27 Eens; 30 Rol; 31 Ons; 33 Nek; 34 Eg; 35 Speer; 37 Ei; 38 Epe; 39 Ier; 41 Plan; 42 Neef. Verticaal: 2 Os; 3 Die; 4 Erts; 5 Leep; 6 Een; 7 E.k.; 8 Hela; 11 Mees; 13 Der; 15 Savanne; 16 Roe; 18 Oksel; 20 Tonen; 22 Ets; 23 Mee; 25 Pret; 26 Oog; 28 Nee; 29 Ski's; 31 Open; 32 Sein; 35 Spa; 36 Ree; 38 El; 40 Re. De hoofdprijs, zijnde een prachtige verstel bare Fauteuil met kussens, viel ten deel aanMejuffrouw I. Boeschoten, Zand- voortweg 80, Amerongen. De overige prijzen, ieder f 2.50, aan: F. A. den Boer. de Wetstraat 4, Arnhem; Mevrouw Wijgersma, Breedestraat 14, Hees (bij Nij megen); A. P Egberts, Jansstraat 7, Velp; B. Boelhouwer, Prins Mauritslaan 36, Harderwijk; W. F. Scheenstra, Van Slingelandtlaan 3, Dordrecht; A. M. Heeuw, Ohmstraat 5, Lonneker; G. J. Prins, Bernulfusstraat 27, Amersfoort; Mejuffrouw A. Brinks, Diepenheimscheweg, Goor; A. van der Velde, v. d. Man- derestraat 30, Vlissingen; L. Seegers, Theresialaan 54, Vught; Mevrouw Bernard, v. Musschenbroekstraat 81, Den Haag; D. Swart, Zuid Vliet 202, Leeuwarden; F. H. Beintema, Paul Krugerstraat 10, Assen; D. Hesse, Kerkstraat, Groningen; S. A. van der Meulen, Aelbrechtskade 16a, Rotterdam.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 26