Ben abohné uit Pretoria, Zuid- Afrika, zendt ons deze foto van een merkwaardigen boom in Zuid-Rhodesië, een Baobab of Kremetart-boom, die een omvang heeft van 16,5 M. 7 APRIL 1933 ham te verdienen. Begrijp me goed ik beklaag me nergens over. En ik heb mijn best gedaan ook. Ik heb van alles geprobeerd. Niet alleen 't soort werk, dat ik denk, dat ik 't beste doen kan, maar gewonen handenarbeid. Kijk Hij strekte de handen uit, met de palmen naar boven die waren ruw en eeltig. „Ik heb gespit, en in riolen gewerkt, en ik heb 't aan de haven als sjou wer geprobeerd maar 't liep altijd mis. Ik heb de laatste drie jaar nog geen maand zonder zorg over m'n eten gezeten. Ik heb in geen vijf jaar een stuk nieuwe kleeren kunnen koopen. Begrijp me goed, meneer North, ik huil niet, omdat 't me tegen is geloopen ik kom er alleen maar rond voor uit, dat ik aan den grond zit. 't Is uit met me." „HmEn je wilt, dat ik je help „Op een andere manier dan u denkt. Een maand of zes geleden hebt u me gevonden, toen ik er bijna even erg aan toe was als nu, en toen hebt u me vijftig dollar geleend. God weet waarom 't is eigenlijk niets voor u. Maar die vijftig dollars beteekenden voor mij heel wat. Ik zag er een pracht van een kans in ik had nog nooit zooveel bij elkaar gehad. Ik heb dikwijls ge dacht," ging hij peinzend voort, „dat 't heel anders had kunnen loopen, als ik wat geld over de hand had gehad. Ik heb nooit tijd gehad, om naar een ordentelijke baan te zoeken. Ik moest zorgen, dat ik eten kreeg. Ik heb altijd van den eenen dag in den anderen moeten leven. Er zijn in al die jaren maar twee menschen goed voor me geweest één van die twee bent u." „O. En wie is de tweede „Iemand, die u niet kent. Een zekere juffrouw Garrison. Die houdt een goedkoop pension. Ik heb daar een poosje gewoond en ik kreeg schuld bij haar. Toen ik merkte, dat 't misliep, heb ik haar gezegd, dat ik beter op kon hoepelen, en dat ik mijn schuld aan zou zuiveren, als ik kon. 't Is een pracht vrouw, meneer North neem me niet kwalijk, als ik een beetje overdreven doe. Ze is zoowat vijfenvijftig, en grijs van de zorg en van 't ploeteren, en haar pension kan alleen bestaan, omdat ze zoo goedkoop is, als ze maar kan. Als er maar één huurder niet betaalt, verliest ze al en die eene huurder was ik. „Maar toen vroeg ze me, waar ik dan heen ging, wat ik dan doen wou. Daar kon ik natuurlijk niet op antwoorden. En toen zei ze, dat ze 't met me wagen wou ik moest maar blijven, en zien, dat ik werk kreeg en de rekening liep maar steeds op, en ik verdiende zoowat niets. Maar toch wou ze me niet weg laten gaan. Enfinhij maakte een gebaar van hulpeloosheid „ik heb niets.. en ik zie geen kansZe krijgt zoowat honderd dollar van me. En u vijftig. Ik ehik zou niet durven sterven, voordat ik die twee schulden betaald had. En ik kan ze niet betalen. Toen heb ik aan u gedacht "^aaron! •'U'St aan mi'' vroe8 North, met half toegeknepen oogen. „Omdat ik een plan heb een middel weet, om.. om mijn schulden af te doen, door weg te gaan. En daar kunt u me bij helpen." „O ja?" Alan spreidde zijn handen uit op de tafel. Zijn scherpgesneden gezicht gloeide van opwinding. „Ik wou vragen, of u me geld wilt leenen, om mijn leven te verzekeren voor vijfhonderd dollar. Ik zou de polis op uw naam zetten. Ik word zeker goedgekeurd ik ben kerngezond. En als de polis dan van kracht wordt, sterf ik. Het zal zelfmoord zijn, maar 't zal geen zelfmoord lijken. Niemand za t weten dan u en ik. U krijgt het geld, en u houdt de helft. De andere helft geeft u aan juffrouw Garrison. Toe, meneer North. Dan heb ik tenminste No- 45 VRIJDAG Nu regeerde Andrew North over de onderwereld als een czaar. Niemand had kunnen zeggen, hoe hij aan die macht gekomen was. Heerschers moest de onderwereld altijd hebben, maar tot dan toe waren het mannen geweest met een avontuurlijke loopbaan, mannen van ongeloofelijken lichamelijken moed, mannen, die den dood uitdaagden, al was het alleen maar, om hun volgelingen te sterken in het geloof, dat zij meer dan gewonen durf bezaten. Het waren altijd forsche kerels geweest, breed van schouders en diep van borst, altijd klaar om te vechten met de vuisten, de revolver of het mes. In de carrière van North kon men geen enkel geval van lichamelijken strijd nawijzen geen manslag was hem ooit toegeschreven, geen misdaad was regelrecht aan hem geweten. En toch stonden sterke kerels, die Andrew North in hun handen hadden kunnen verknijpen, te beven, als zijn koude visschenoogen maar even onvriendelijk keken zij draaiden en teemden om hem heen. Hij was een absoluut onverzettelijke en onbarmhartige leider. Opmerkelijk was ook, dat hij zoo'n echte heer scheen te zijn. Zijn ma nieren waren rustig en hoffelijk. Men had hem met het beste publiek zien omgaan. Hij droeg gemakkelijk en natuurlijk zijn avondkleeren. Hij bleef op den achtergrond en hij bleef kleurloos, en toch werd zijn tegenwoordig heid altijd gevoeld. Juist zijn lijdzame kalmte deed een ontzettende innerlijke kracht vermoeden. En Andrew North glimlachte nooit. Of eigenlijk kon niemand zeggen, dat hij wel eens een echte aandoening op zijn gezicht weerspiegeld had gezien. Toch scheen dit geen opzettelijke houding te zijn men kreeg den indruk, dat hij langzaam en kalm en volkomen helder dacht. Nu keek hij in de brandende oogen van den jongen Alan Beckwith, zonder de minste tinteling van belangstelling, zonder eenig blijk, dat de ontzettende aankondiging van den jongen man hem ook maar in 't minst trof. Hij keerde zich bedaard om, ging naar 'n kleine box en wenkte Beckwith, tegenover hem plaats te nemen. Een kellner verscheen met spijskaarten. North wachtte af. Alan keek de lijst van verlokkelijke schotels door. Toen zag hij den ander aan. „Ik heb geen geld," zei hij. „Dat weet ik. Bestel maar." Alan bestelde. North vroeg een broodje met kaviaar. En onder het wach ten probeerde Alan, door de ijzige terughouding van den man heen te dringen. „Ik ben meer dan dankbaar...." „Had ik voor een hond ook gedaan." Alan kreeg zijn broodjes. Ondanks zijn pogingen, om zich te beheerschen, at hij gulzig. „Honger, Beckwith?" „Sedert gistermorgen niets gegeten." „Kalmpjes aan maar." Stilte tot Alan zijn honger gestild had. Toen nam hij de sigaret aan, die zijn gastheer hem aanbood, en leunde achterover op de zachte bank. „Verzadigd vroeg North. „Ja." „Hebben de broodjes geen afbreuk gedaan aan je zelfmoordplannen Hij sprak over zelfmoord even kalm en ongevoelig, alsof het een praatje over het weer was. Alan aarzelde, toen schudde hij langzaam het hoofd. „Neen. Ik maak er vanavond een eind aan. Of tenminste heel gauw als u helpen wilt." „Helpen „Ja. Maar anders, dan u denkt. Ik ben niet bij u gekomen om onder steuning of zoo. Maar ik heb twee dingen in mijn hoofd 't eene is niet erg belangrijk, maar het tweede is van 't uiterste belang, en omdat ik u ken „Ja juist." North tikte de asch van zijn sigaret. „Hoe oud ben je „Zesentwintig." „Getrouwd „Neen." „En toch denk je, dat je er niets meer van maken kunt „Ik denk 't niet ik weet 't." „Dat is onzin." „Toch niet. U begrijpt het niet. En ik mopper niet. Ik veracht mezelf, zooals ik 't iedereen doen zou, die geen fut genoeg in zich heeft, om zijn boter-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 13