ïBoftidowitft gaat uit eten* VRIJDAG 7 APRIL 1933 No. 43 DOOR BRUNO LESSING Dit verhaal begint op twee plaatsen tegelijk. Op een Donderdagmiddag om kwart over twee gooide Milken, de schorre eigenaar van Milken's Café, Oostzijde, Lapidowitz op straat. Op hetzelfde moment huurde mevrouw Moritsky, in de Oost-75ste-straat, een nieuwe keukenmeid. Milken had op een stoel in een hoek van zijn inrichting zitten dommelen, toen Lapidowitz bin nenkwam en hem wakker maakte. „Ik heb vijf gulden noodig," zei Lapidowitz. „Kun je me ze lcenen Milken had een halve minuut noodig gehad, om zijn oogen uit te wrijven en goed wakker te wor den. Toen had hij Lapidowitz aangesproken met deze woorden waarvan de vertaling wat is bijge schaafd „Smerige armoedzaaierGroote sofJe loopt al 'n jaar hier op me te klaploopen en je hebt nog nooit een cent terugbetaald. Je bent te lui om te werken en je bent nog te gemeen om de waarheid te zeggen. En nu heb je de brutaliteit om me wak ker te maken uit 'n gezond slaapje en om geld te vragen. D&t kun je van me krijgen." Toen Lapidowitz zichzelf opraapte van de plek op het trottoir, waar hij was neergekomen, voelde hij niet den geringsten wrok jegens Milken. Het deed hem alleen zeer aan 't hart, dat Milken hem verkeerd had begrepen. Hij ging dus naar huis en schreef Milken een brief, dien hij direct in de bus ging gooien. „Je begreep heelemaa! niet, waar ik die vijf gulden voor hebben wou," schreef hij. „Ik ken een dame met vijf kinderen, die honger lijdt, en ik wou haar wat te eten geven. Nu moet ze nog meer hon ger lijden. Ik kom nooit meer over je drempel. Je hebt mijn hart gebroken. Na zooveel jaren van vriendschap is het te veel, om stilzwijgend ver dragen te worden." En hij voegde er een postscriptum bij „Zou twee gulden dan gaan Lapidowitz had gelegenheid opgedaan, een kran tenstandje op een hoek van een straat te koopen voor vijftig gulden. De eigenaar stond er op, vijf gulden contant te ontvangen, en wilde een maand wachten op de vereffening van't restant. Het kran tenstandje trok Lapidowitz aan, omdat hij 't plan had, een kleinen jongen in dienst te nemen, die al 't werk deed en hem iedere week de winst over handigde. Moritsky gaf dien avond een soupertje. Zijn vrouw, die een Hongaarsche was, belde in den mid dag zijn kantoor op, om haar overkropt gemoed lucht te geven. „De keukenmeid is vanmorgen weggeloopen en ik heb naar de Arbeidsbeurs gebeld om een nieuwe," vertelde ze. „Ze is net gekomen. In haar getuigschriften staat, dat 't een prachtkeuken- meid is. Maar ze komt uit Lithuanië, en ze kent geen woord Engelsch of Duitsch of Hongaarsch. Wat moet ik nu „Waarom huur je dan geen meid, die praten kan ook vroeg haar man. Mevrouw Moritsky haalde haar schouders op, wat de heer Moritsky, aan 't andere eind van den draad, niet opmerkte. ,,'t Is nu te Iaat," antwoordde ze. „De Arbeids beurs heeft er niet meer en alles van de leveran ciers ligt klaar." „Kan ze dan zelf d'r gang niet gaan?" „Wat denk je?" vroeg mevrouw Moritsky, hul peloos de vrije hand uitstrekkend. „Ik wil haar de knoflook in de spinazie maar een half uur laten koken, en er moeten krenten in de pannekoeken, geen rozijnen, en de saus voor de knoedels moet...." „Zeg, hoor eens," riep haar man, „ik heb men- schen bij me. Denk je dat ik tijd heb, om den hee- len dag naar een kookboek te luisteren Telefo neer maar naar Milken's Café en vraag of die iemand stuurt, die goed Lithuaansch Yiddisch praat, om voor tolk te dienen. En val mij niet meer lastig. Dada 1" En zoo gebeurde het, dat Milken, juist toen hij stond te grinniken over den brief van Lapidowitz, de telefoonbei hoorde rinkelen. „U spreekt met mevrouw Moritsky," sprak een damesstem, en Milken, die den naam kende, plaat ste de hand op de borst en maakte een diepe bui ging. „Kunt u iemand sturen, die met een Lithuaansche keukenmeid kan praten en haar aan 't verstand kan brengen, wat ik hebben wil We geven een partijtje vanavond en 't is heel belang rijk. Ik wil vijf gulden betalen aan dengene, die me uit den brand helpt." Als zijn eigen geld er niet mee gemoeid was, voelde Milken zich edelmoedig tegenover Lapido witz hij stuurde den schnorrer dus een bood schap, dat hij zich reppen moest naar het huis van meneer Moritsky, in de Oost-75stc-straat, waar vijf gulden op hem lagen te wachten. De naam Moritsky maakte indruk op Lapido witz. Hij kende dien naam goed, en had dikwijls gevoeld als hij met dien voorspoedigen koopman intiem genoeg was, om over geldzaken te spreken, was Moritsky goed voor minstens vijftig gulden tegelijk. Mevrouw Moritsky keek een beetje twijfelachtig naar de imposante figuur, die zich als tolk kwam presenteeren. Ze had niet gerekend op een man met een baard en een hoogen hoed. „Kunt u Lithuaansch Yiddisch spreken?" vroeg ze onzeker. „Dame," zei Lapidowitz, zich tot zijn volle lengte uitstrekkend, „meneer Milken heeft gezegd, dat u me vijf gulden wou geven voor de noodige vertalingen. Voor vijf gulden zou ik Chineesch Yiddisch kunnen spreken, zoodat ze me verston den." Een paar minuten later zag hij vóór zich een forsche maar niet onaantrekkelijke keukenmeid. „Vraag haar, of ze knoedels kan koken," zei mevrouw Moritsky tot den grooten Lapidowitz. „Dame," sprak Lapidowitz verwijtend, „ziet u niet aan haar gezicht, dat ze een excellente knoe delskookster is Maar voor uw gerustheid zal ik 't vragen." Hij wendde zich naar de meid, die zijn zijden hoed stond te bewonderen. „Wat heb je een paar mooie oogen in je hoofd 1" zei hij, in 't Yiddisch. „Hoe heet je „Tina Dobrovitsj," antwoordde de keukenmeid, met een beminnelijk lachje. „Nou, Tina, de ouwe vrouw wil weten, of je knoedels kan maken. Ik heb gezegd, dat 't een beleedigende vraag was." Het gezicht, waarmee de keukenmeid mevrouw Moritsky aankeek, overtuigde haar aanstonds, dat Tina knoedels kon koken, zooals er nog nooit een knoedel gekookt was. „Goed," zei mevrouw Moritsky. „Ik moet me nu gaan kleeden en alles nakijken ik zal je zeg gen, wat ze maken moet voor 't souper." Lapidowitz luisterde strak naar haar instructies en maakte een paar notities. „Maak u maar geen zorg, dame," zei hij. „Laat 't maar aan mij over. 't Komt keurig in orde." Terwijl mevrouw Moritsky de keuken verliet, wendde hij zich naar de keukenmeid en lachte. Lapidowitz had een zeer innemenden lach. „Kun je niet een biefstuk of een karbonaadje of zooiets voor me bakken?" vroeg hij. „Ik heb nog niet geluncht vandaag." Tina straalde hem tegen. Nog nooit had een groote man met een baard en een hoogen zijden hoed haar gevraagd, voor hem te bakken, en het fijne compliment greep haar aan als vrouw en als echte keukenmeid. „Kijk maar eens in de ijskast," zei ze, „ik zal voor je maken wat je hebben wil." Lapidowitz koos een paar jonge duifjes, en ter wijl Tina daaraan werkte, overzag hij de mogelijk heden van de situatie. „Ben je getrouwd, Tina?" vroeg hij. Ze bloosde en schudde 't hoofd. „Ik ook niet," zei hij. „Onthou dat maar goed, Tina. Jij bent ongetrouwd en ik ben ongetrouwd. Je kunt nooit weten, hoe 't in zoo'n geval loopt. Ik zeg geen nee en ik zeg geen ja. Ik wil je alleen de kans geven, om er over te denken. Je weet nooit wat er gebeuren kan. Ik heb een groote reputatie aan de Oostzijde, maar ik ben heelemaal niet trotsch. Een keukenmeid, die echt een keu kenmeid is, kan haar hoofd ophouden tegen een hoop van die sofdames." Tina was diep onder den indruk. Toen de duifjes klaar waren, zette ze ze voor Lapidowitz neer en keek toe, terwijl hij ze verbruikte. „Tina," zei hij, met den rug van zijn hand zijn mond afvegend, „je bent vast en zeker een excel lente kokkin. Als ik een paar honderd gulden kon opduiken, en we openden samen een restaurant, zou je eens wat zien. Jij kon koken en ik kon de kas houden." „Dat zou ik fijn vinden," zei Tina. „Kreeg ik dan een paar meisjes voor hulp Ze zeggen, dat 't hard werk is in een restaurant." „Misschien," antwoordde de schnorrer. „Maar in 't begin mocht er niemand koken dan jij, tot we onze reputatie hadden. Wat is die Moritsky voor iemand „Weet ik niet," zei Tina. „Ik ben er pas." „Dat is zoo.... enfin, wij trekken samen één lijn. Jij doet wat ik zeg en ik zal doen wat jij zegt. Begin nu maar aan 't eten. Ik heb zin om even te kijken, hoe 't er boven uitziet." Lapidowitz was opgetogen over 't roode pluche boven, de kleurige tapijten en 't glimmende noten hout. Het salon leek hem het toppunt van meu- belweelde. „Kost minstens tweeduizend gulden," mompelde hij, om zich heen ziende. Hij hoorde bellen en toen kwam er een heer met lang wit haar de kamer binnen. „Ik ben vroeg, geloof ik," zei hij. „Is meneer Moritsky nog niet thuis „Nog niet," zei Lapidowitz. „Ik wacht ook op hem." „Ik ben Meyer Mandelbaum," zei de bezoeker. „Ondergoederen. Maar mijn zoon drijft de zaak." „Mijn naam is Lapidowitz," antwoordde de schnorrer, en ze gaven elkaar een hand. „Welke branche?" vroeg Mandelbaum. „O, dan eens die branche en dan eens die Op 't oogenblik interesseer ik me voor den kranten verkoop. Ik heb een goed dingetje voor iemand, die er iets in doen wil. Ik kon voor vijftig gulden een standje koopen op...." „Ik geloof dat we regen krijgen," merkte Man delbaum op, wegstappend. Lapidowitz volgde hem. „Zou vijftig gulden voor u veel verschil maken vroeg hij. Mandel baum keerde zich om en bekeek hein met zorg van top tot teen. „Niet meer dan een paar oogen of een long of een lever," zei hij ijzig. „Als meneer Moritsky een vriend van u is, kan hij u wel vijftig gulden leenen." Toen kwam Moritsky binnen en groette hen. „Hallo, Mandelbaum," riep hij. „Je past wel op dat je niet te laat bent. Hoe maakt u 't zei hij tot Lapidowitz. „Vriend van Mandelbaum?" „Ik zie hem vandaag voor 't eerst, verklaarde Mandelbaum vlug. „Dacht dat 't een vriend van jou was." Moritsky staarde den schnorrer aan. „Wie bent u Hoe komt u hier?" vroeg hij. „Mijn vriend Milken heeft me gestuurd," legde Lapidowitz uit. „Hij zei dat u een tolk noodig had." „O, juist I" riep Moritsky welgemoed. „Da's in orde. Maak 't je maar prettig.en 't is mis schien beter, dat je naar de keuken gaat." „Kan ik u misschien een minuutje spreken over

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 20