- No. 45 VRIJDAG 7 APRIL 1933 1437 man, die daar met zijn kin in zijn gebruinde hand op zijn stoel zat, met zijn heldere oogen op haar gevestigd, een dwaas was. „En neemt u van me aan, dat ik niet van zins ben onbeleefd.... of onvriendelijk te zijn Er was iets in zijn stem, dat haar oogen vochtig deed worden. „O.... ik weet zeker, dat u niet.... niet.... Maar...." Hij maakte een afwerend gebaar met zijn bruine hand. „Mag ik u een vraag stellen, die op slot van zaken heel erg onbeleefd is Maar omdat ik al zoo oud ben.... Veertig, nietwaar?zult u het me misschien wel willen vergeven. Ik geloof, dat ik het aan het goede einde heb als ik denk, dat u nog niet verloofd bent Bent u werkelijk heelemaal vrij Ze lachte. „Heelemaal 1" zei ze en op hetzelfde oogenblik dacht ze eraan, hoe merk waardig het was, dat ze juist dien brief geschreven had, waardoor het haar mogelijk was, nu in alle oprechtheid te antwoorden. „Ik zal dus aan geen jongeren man de kans ontnemen," zei hij ernstig. „Ik heb zoo weinig verstand van jongedames of van de goede manier om iemand het hof te maken. Toen ik een jongen van veertien jaar was, werd ik naar Australië gestuurd en daar op een schapenhoeve gezet. Van dien tijd tot nu toe heb ik zoo gemiddeld vijftien of zestien uur per dag gewerkt. Daar om ben ik rijk geworden enouderwetsch gebleven. Mijnheer Denton beweerde, dat ik eerst u had moeten laten merken, hoe mijn gevoelens tegen over u waren, voordat ik tegen u sprak zooals ik nu doe. Ik had u attenties moeten bewijzen. Dat is, geloof ik, zoo de uitdrukking. Maar dat kon ik niet, omdat ik niet wist, hoe ik dat moest aanleggen." Hij zei dat alles zoo eenvoudigweg, dat ze Weer moest glimlachen. Het kwam haar zoo meer dan verwonderlijk voor, dat hij veertig was, zonder dèt te weten. De meeste mannen, die ze had Ieeren kennen, schenen het juist zoo gemakkelijk te vinden. „Maar ik heb een groote belangstelling voor u. gevoeld, van den eersten dag af, dat we elkaar ontmoet hebben," voegde hij erbij. „Dat is heel vriendelijk van u, mijnheer Borradaile," ant woordde ze met een zekere koelheid, want ze voelde neiging om zich aan zijn houding te ergeren. „Ik weet heel wat van u af. U hebt geen ouders meer, maar als jongen heb ik uw vader vrij goed gekend. We zijn samen op school geweest." „Wat zei ze met een soort blijde verwondering. „Och, veel beteekent het niet," antwoordde hij met een afwe rende handbeweging. „Ik ben niet van plan op uw gevoel te gaan werken." „Dat merk ik," zei ze en haar aardige mondje sloot zich vast. „Zaterdagavond bent u naar het Daly Theater geweest. U hebt op het schellinkje gezeten." Nu keek ze werkelijk verontwaardigd. „Hebt u me dan laten nagaan?" „O nee," zei hij dadelijk. „Zooiets zou ik nooit kunnen doen. Ik was er zelf heengegaan en zag u toevallig in de rij staan bij 't loket. Ik.ik had u bijna aangesproken." „En.waarom hebt u dat dan niet gedaan „Omdat.... ja.... omdat ik eigenlijk niet goed wist, wat ik tegen u zeggen moest," zei hij eenvoudigweg. „Dat is nu juist mijn gebrek, ziet u." Ze knikte lachend. Het was een grappige toestand en ze wist niet goed, hoe ze zich ernstig moest houden. „Ik vraag me af, of u begrijpt, waarom ik u vraag met mij te trouwen," zei hij na een poosje. „Het is gedeeltelijk, omdat het mij heel gelukkig maken zou. Van den anderen kant hoop ik, dat ik u gelukkig zou kunnen maken. Ik kan u alles geven wat door de meeste menschen op prijs gesteld wordt.... kleeren en ju- weelen en huizen en bedienden en vermaken en...." „O, mijnheer Borradaile," onderbrak ze hem met een hef- tigen blos op haar gelaat. „Toezegt u zooiets niet spreekt u niet op die manier.ik kan niet. „Laat u me nu even uitpraten," zei hij ernstig. „Ik heb u nog iets anders te geven. Ik zou het niet wagen..en toen kreeg hij opeens een kleur en werden zijn oogen vochtig, „ik zou het niet wagen, tegen iemand, die zoo mooi en jong is als u, over liefde te sprekenmaar tochik hou veel van uU zou in mij een trouwen vriend hebben, zoolang.... zoolang als wij beiden leven." Daarmee was het gesprek uit. Het meisje stond plotseling van haar stoel op, bleek en bevend. Ze had haar besluit genomen, al wist ze niet op welke gronden. „Toe, zegt u niets meer!" stamelde ze. „Het is... heusch. het is..onmogelijk 1 Ik kan het u niet uitleggen.maar. het is heel vriendelijk en edelmoedig van u, maar..och nee ik zal het u toch nooit duidelijk kunnen maken...." Ze trok zich terug. Hij was ook opgestaan. Hij lachte vertrouwelijk. „Ik was er wel zoo goed als zeker van, dat dit uw antwoord zou zijn," zei hij. Nu is er niets zoo uitdagend als wanneer iemand ons zegt, dat hij ons besluit wel voorzien heeft. Ze bleef met de hand op den deurknop staan en keek hem betooverend aan. „Wist u, dat ik nee zou zeggen vroeg ze met gefronste wenkbrauwen. „Ja, natuurlijk." Er kwam een uitdrukking van hooghartige minachting over haar gezichtje. „Is het dan niet jammer geweest, dat u. oxeemde oogd (Foto M. G. M.) „Nee, heelemaal niet. Het was noodzakelijk, dat ik een weigering van u kreeg, om mijn volgenden stap te kunnen voorbereiden. Wilt u nog even gaan zitten Ze gehoorzaamde, zonder zelf te weten waarom. Het lag haar op de lippen om te zeggen „Ik verlang niets meer te hooren,"en de kamer uit te gaan in- al de majesteit van haar jonge schoonheid. Maar toch gehoorzaamde ze en ging weer in den stoel naast den lessenaar zitten. Ik wil u een proefneming voorstellen," zei hij, voor haar staande met de handen in zijn zakken, „en ik denk," hij hief zich op zijn hielen wat omhoog, alsof hij zorgvuldig zijn plannen wilde wegen, „ik denk, dat u daar wèl in zult toestemmen 1" HOOFDSTUK III. DE PROEFNEMING VAN BORRADAILE. „Ik stel me voor, u een half jaar lang in een sprookjesland te laten leven," zei hij droomerig. „Ik wil u uit deze omgeving halen, uit het werk en al die dagelijks terugkeerende beslommeringen en u meenemen naar de toppen der bergen en u de heele wereld laten zien." Met wijd open oogen keek Beatrice Waynflete hem aan en haar mond opende zich van stomme verbazing. Was hij op slot van zaken toch een beetje gek „U hebt wel eens gehoord van lady Bromwich, de weduwe van den over leden Gouverneur van Queensland „O, ja." Beatrice probeerde lady Bromwich in verband te brengen met een sprook jesland en de toppen der bergen, maar dat ging haar begrip te boven. „Ze is al oud, zonder ouderwetsch te zijn, bescheiden, wereldwijs en heeft een hart van goud," vervolgde hij opgewekt. „Ze is toevallig een heel goede vriendin van me. U zult uzelf gedurende zes maanden onder haar bescherming en leiding plaatsen." „Maar "Or x - i i "ii

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 29