No. 46 VRIJDAG 14 APRIL 1933 1455 Vertrek naar de Lauwerszee uit de haren van Zoutkamp. Rechts ziet men een schip dat terzijde van de vaargeul op het droge ligt. er nu een eind aan, óf hij hield zich aan de overeenkomsthij zou even eerlijk spelen, als North gedaan had. Hij had met open oogen dat afschuwelijke contract aanvaard. En als hij het nu verbrak, was hij precies even ver, als hij den vorigen avond geweest was stond hij voor de keus, dien bitteren, hopeloozen, vruchteloozen strijd om het bestaan voort te zetten, óf er een eind aan te maken. Daar kon hij niet aan denken. Er zat niets anders voor hem op, meende hij, dan die dertien maanden toegift op zijn leven te aanvaarden. Het was vroolijk licht en druk op straat. Markstein liep vol met opgewekte theater-bezoekers. Trams belden gebiedend en het getoeter van taxi's schrilde door de lucht. Hij werd door voorbijgangers gedrongen en gestooten, maar het deerde hem niet. Hij keerde zich om, en liep langzaam met den grooten stroom mee, en voor 't eerst in jaren genoot hij de nabijheid van zijn mede- menschen. Goed beschouwd was het geen onaardige manier, om een mislukt leven ten einde te brengen. Dertien maanden lang zou hij kunnen leven, zooals hij het altijd graag had gewild, goed bemiddeld, zonder zorg. Hij zou zich goed kleeden, en goed eten, en een voortdurende vacantie genieten. Hij zou dien angst voor de dertiende maand van zich af zetten hij zou als getrouwd man zijn plaats in de maatschappij innemen. Hier bleven zijn gedachten staan. Getrouwd Zijn voorhoofd rimpelde zich. Getrouwd met wie Beverly Ames. Een naam een móóie naam, maar toch niet meer dan een naam. Hij hoorde toe aan een vrouw de een of andere vrouw, die op 't oogenblik ergens in deze zelfde stad was. Wie was ze? Waar was ze? Wat deed ze? Een der handlangsters van North leelijk en grof en onbeschaafd daar was hij ten volle op voorbe reid, en zelfs in het licht van zijn verwrongen levensbeschouwing voelde hij zich opstandig worden tegen het idee, zijn naam te verbinden met dien van een vrouw uit de onderste lagen. Hij was de laatste der Beckwiths, maar toch was zijn familietrots sterk. Toen kwam er een flauw, spottend lachje om zijn lippen. Welk recht had hij, om zich te ergeren over een detail Wat deed het er toe, hoe en wat Beverly Ames was Hij had absoluut geen familie. Evenmin als er iemand was, die achter zijn lijkwagen zou gaan, als hij zijn zelfmoordplan van den vorigen avond had uitgevoerd, evenmin zou er iemand te schande gemaakt worden door zijn verbintenis met een vrouw uit de onderwereld. Vreemd een huwelijk aan te gaan met een vrouw, die hij niet kende. Een half millioen menschen bevatte de stad Beverly Ames was er één van. Misschien was ze nu dicht bij hem, misschien liep ze in deze zelfde straat. Een wildvreemde en toch zou ze over een dag of veertien zijn vrouw zijn. Hij lachte schor; die gedachte doodde in hem dat laatste restje romantisch gevoel, dat zoo lang zijn leven gekruid had en hem in staat had gesteld, den bitteren strijd vol te houden. Hij was van nature een goedhartig mensch, en 'n droomer. Zijn droomen hadden gegloeid in zijn eerste bittere dagen, en later waren ze een harden, zeer harden dood gestorven. Dit was dus de zware steen op hun graf. Hij trok de schouders op en wandelde door, begaf zich buiten het gedrang en ging den kant van het park op. Daar zag hij jonge menschen, twee en twee en weer twee, die alleen en gelukkig met elkander bezig waren, en nauwelijks zagen, waar zij liepen, en zich niet schaamden, als anderen zagen, hoe zij eikaars handen vasthielden en bijwijlen streelden. Er was een tijd geweest, dat Alan dat publieke vertoon van genegenheid ontzaglijk grof en ordinair had gevonden. Later had hij die menschen benijd. Het was lang geleden, sinds Alan Beckwith voor iemand ter wereld iets beteekend had de hartelijke verhouding tusschen hem en de oud achtige juffrouw Garrison, die hem vertrouwd had dat was de eenige verzachtende invloed geweest. En nu hij dezen avond weer door het park wandelde, voelde hij een zeker respect voor die jonge menschen, die zoo in elkaar opgingen. Hun ge drag was niet fijn, maar in ieder geval oprecht. Dat was toch stukken beter dan zoo'n paskwil van een huwelijk, als hij ging sluiten. Hij kon de gedachte maar niet uit zijn hoofd zetten, dat hij zijn leven be ëindigen zou als getrouwd man wettelijk getrouwd man althans. Die vrouw zou een zekere plaats innemen in zijn leven. Hij kon wel vermoeden, van welk soort ze zijn zou, en zijn schoonheidsgevoel kwam daar tegen in opstand. Maar toen lachte hij om zijn eigen aanmatiging. Wat had hij het recht, een ander gering te schatten hij, die al op een krib in een lijkenhuis had kunnen liggen, ten ergste vergooid Hij verliet het park, en liep naar een der bescheidenste buurten der stad naar een straat van vergane glorie, waar oude huizen, ééns mooi, nu deerlijk onderkomen, als nette goedkoope pensions dienst deden in- zoover ze dan nog net en goedkoop waren. Eén van die huizen ging hij binnen. Hij liep de groote hal, met het ééne flauwe gasvlammetje, door, en klopte zacht op een deur. Bijna aanstonds werd er geantwoord, met een prettige, moederlijke stem „Wie is daar „Alan Beckwith." Er werd een lucifer aangestreken, er schuifelden pantoffels toen ging de deur open en verscheen er een klein vrouwtje, met papillotten in 't haar. Ze stak den jongen man beide handen toe. „Alan." „Juffrouw Garrison Hij kuste haar stevig. (Wordt vervolgd.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 15