üef T*c>liiichal JAMES WHAITE 1460 VRIJDAG 14 APRIL 1933 No. 46 Kelmore was ongetwijfeld het vredigste en genioedelijkste dorpje van Ierland. Eén politieman zou zeker meer dan genoeg ge weest zijn, maar volgens traditie moesten er drie agenten en een brigadier gestationneerd zijn, en dus waren zij er: brigadier Patrick Bailey, met zijn agenten Flaner, Malderon en Kelly. Zelden zag men zoo'n goede verstandhouding tusschen bewoners en politiemacht als in Kelmore. Patrick Bailey hield niet van herrie, dus kneep hij een oogje dicht als de café's een beetje te laat open bleven. Hij zelf, ofschoon ongehuwd, was te oud, maar zijn drie jonge» eveneens ongehuwde agenten waren de hoop van een honderd bonzende meisjes harten. Een keus hadden zij nog niet gedaan, maar dat kwam eigenlijk wijl de keus te gevarieerd was. Wanneer in drie jaar tijds de inspecteur, ver weg in de stad, geen enkele bekeuring uit Kelmore op zijn bureau krijgt, wordt hij wantrouwend en gaat zich afvragen, wat drie man en 'n brigadier wel in Kelmore mochten uitvoeren. Dus besloot hij een van zijn eigen vertrouwde jonge agenten met spe ciale instructies naar Kelmore te zenden. „Jongens," kondigde brigadier Bailey op een avond zijn agenten aan, „ik krijg hier een brief van den inspecteur, dat hij ons een nieuwen agent stuurt Mordol. Nou vraag ik jullie, wat moeten 'we hier met een vierden man doen „Dat is een spion, brigadier," zei Malderon. „Zij denken dat we het hier te makkelijk hebben. Ik ken Mordol van hooren zeggen pas van het depot gekomen, echte dienstklopper." „Heb ik ook gedacht," zei de brigadier. „Houdt hem in de gaten, tot we weten wat we aan hem heb ben, jongens. Kelly en Flaner, zeggen jullie morgen in de café's dat ze voorloopig op tijd sluiten en laat de lui in het dorp te weten komen, dat we hier een nieuwen agent krijgen, die waarschijnlijk een spion is." Zoo kwam het, dat, toen Mordol den volgenden dag verscheen, heel Kelmore op zijn hoede was en binnenshuis onaangename dingen zei van den inspecteur in de verre stad. Nadat Mordol een week in het bureau van Kelmore was, opende hij zijn harden, zwijgzamen mond tegen Malderon. „Wat is dat hier voor een gat Wat voeren jullie hier eigenlijk met je zelf uit?" „O," glimlachte Malderon, „er is genoeg te doen het vischwater is goed en er zijn plenty aardige meisjes." „Ik zoek promotie," zei Mordol na een kleine pauze. „Is hier geen politiewerk?" „Tja," gaf Malderon peinzend terug. „Politie werk tja „Ik zoek promotie," herhaalde Mordol koppig. „Die kan ik met visschen of flirten niet krijgen. Is 't waar, wat Flaner me zei, dat er een geheime likeurstokerij ergens in de bergen is Malderon keek erg listig. „Waarschijnlijk wel, maar wij hebben die nog niet" kunnen vinden. Maar een frissche kracht kan meer'succes hebben." Gedurende de weken daarna speurde Mordol in de bergen naar een geheime likeurstokerij, waarvan ieder wist dat die niet bestond. Toch waren de dorpelingen erg gul met het geven van allerlei inlichtingen. Zij ontvingen hem zelfs gast vrij en de meisjes waren vriendelijk voor hem. Terwijl Mordol aan promotie dacht, peinsde brigadier Patrick Bailey over zijn aanstaande pensionneering, of beter, over wat daaraan vooraf moest gaan. Want brigadier Bailey, die altijd in zoo'n uitstekende harmonie met de bevolking van Kelmore had gewerkt, wilde zijn loopbaan beslui ten met het geven van een groot bal. Hij was dat aan het gastvrije Kelmore verplicht. Maar de groote moeilijkheid was, waar moest het bal gegeven wor den In heel Kelmore was geen flink lokaal om de bevolking te herbergen. Want dat stond bij hem vast: heel Kelmore zou zijn gast zijn. Hij sprak er met zijn drie vertrouwde agenten over. „Een kolossaal idee," zei Flaner, „een reusachtig idee, brigadier. En een oplossing voor de lokaliteit heb ik ook al. We geven het bal hier, in onze kazerne. Die is groot genoeg." DOOR Brigadier Bailey schudde het hoofd. Dat kan niet. 't ls tegen alle instructies. Goeie hemel, een bal in de kazerne. Stel je voor, dat de inspecteur het te weten kwam. Weg m'n pensioen, 't Zou me niet verwonderen, als het met hoogverraad gelijk stond." „Hoe kan de inspecteur dat te weten komen?" viel Malderon in. „Flaner's idee is goed. Hier kan een grootsch bal gegeven worden, brigadier. Uw naam zal er beroemd door worden." Brigadier Bailey was al half gewonnen. „Maar zouden we Mordol kunnen vertrouwen Van hem ben ik niet zeker. Weet je wat, Flaner, pols jij hem eens voorzichtig over dat idee van een bal, hè. Hij gaat al zoo'n beetje accoord met ons leven hier, maar toch, pols hem eens voorzichtig." Agent Flaner was geen dwaas. Integendeel,'hij was een diplomaat. En daar hij gemerkt had, dat Mordol verliefd was geworden op Mary Murphy, had hij een goed aanknoopingspunt. Ook Malderon had een oogje op haar, maar sedert Mordol's komst waren zijn kansen leelijk gezakt. „Wel, Mordol, hoe schiet je tegenwoordig op met Mary informeerde Flaner. Mordol keek somber. „Slecht," zei hij „ik krijg geen kans om een rustig woordje met haar te spreken." „Ah," zei Flaner, „weet je wat we eens moesten hebben Een bal. Dat is een prachtgciegenheid om intiemer met een meisje kennis te maken. We moesten den brigadier weten over te halen om een bal te geven, nu hij toch gauw met pensioen gaat." „Een goed idee," gaf Mordol toe. „Maar waar zouden we hier een bal kunnen geven „Wel, in de kazerne „Ben je gek, dat is streng tegen de voorschriften. Dat zal de brigadier nooit doen." „Ach, dat weet je niet. Hij mag jou graag, Mor dol als ik hem zeg, dat het jou helpen zal met Mary, en dat het bovendien een soort afscheidsfeest voor het dorp is, valt er wel met hem te praten. Zal ik hem eens polsen Agent Mordol zag Mary Murphy met haar donkere oogen vóór zich. Hij zou met haar kunnen dansen. „Je zou den brigadier eens kunnen polsen," zei hij. „Brigadier," zei Flaner den volgenden ochtend ,,'t is in orde." Hij vertelde zijn onderhoud met Mordol. „Goed gedaan," prees Patrick Bailey. „Maar zou dat wel goed afloopen met Malderon? Die is ook verliefd op Mary Murphy. Dat kon wel eens kwestie geven op het bal." „Dat loopt wel los," stelde Flaner gerust. „De hoofdzaak is dat de inspecteur niets te weten komt. En daar behoeft u niet bang voor te zijn. De lui in Kelmore houden hun mond wel. Mordol ook, al is hij een spion van den inspecteur. Want hij is zelf veel te tuk op het bal, waar hij niet Mary Mur phy zal kunnen dansen." Brigadier Bailey bezweek voor de argumenten. Hij zou een schitterend afscheid nemen van de goede, gastvrije bevolking van Kelmore. Zoo had dan op een mooien avond in Juni het groote bal plaats in de politiekazerne van Kelmore. Letterlijk iedereen was gekomen iedereen wist ook, dat geen woord van het bal mocht doordringen tot de politie in de verre stad. Het was een enorm succes. De brigadier was gelukkig Kelly ook Flaner ook. Maar tegen twee uur in den morgen kwam Flaner op den brigadier toe. ,,'k Geloof, dat er herrie gaat komen tusschen Mordol en Mal deron, brigadier. Over Mary Murphy. U moet er maar eens tusschen komen. Ze zit tusschen hun tweeën in langs haar heen kijken ze elkaar aan als twee woedende stieren. De oudelui van Mary zitten er bij, in doodsangst dat er een vechtpartij zal komen." „Ik ben er bang voor geweest, Flaner," zuchtte de brigadier. „Kom mee." De oude Murphy gaf een zucht van verlichting, toen brigadier Bailey het hoekje naderde, waar het meisje tusschen de twee zwijgende, woedende agenten zat. De zucht van Mary was nog dieper. „Ik ga," zei Mary, „dank u beiden vriendelijk." „Je hebt mij den laatsten dans beloofd," zei Malderon. „Je hebt hem mij beloofd," zei Mordol somber. „Onze meisjes dansen met geen spion van den inspecteur," liet Malderon zich onvoorzichtig ontvallen. Het volgend oogenWik zou een moord gebeurd zijn, als de brigadier Bailey de twee mannen niet van elkaar gescheurd had. Van dit inter mezzo maakte Flaner gebruik, om Mary naar bui ten te geleiden, gevolgd door haar ouders. En daar hij Mary ook wel een aardig meisje vond, bracht hij haar bovendien een heel eind weg. Zoo kwam hij te weten, dat Mary den nieuwen agent Mordol toch wel een aardigen vent vond. Maar vanavond was ze bang geweest. Hetgeen Flaner begrijpelijk vond. Toen hij weer in de kazerne terug was, bleek hem, dat de vrede hersteld was. De brigadier voelde er zich gelukkig door, maar Flaner viel het op, dat Mordol een vreemde schittering in de oogen had. Malderon was alweer de oude. „Ik moet Mordol in de gaten houden," dacht Flaner. Dit deed hij zoo grondig, dat hij het om vijf uur in den morgen noodig oordeelde naar den brigadier te gaan. „Ik heb Mordol zooeven een brief in dienstcouvert in de bus zien gooien," rapporteerde hij. Het lachje van geluk om het overigens schitte rend verloopen bal bestierf Patrick Bailey op de lippen. „Een dienstbrief," stamelde hij. „Dat.... dat beteekent „Dat beteekent, dat hij ons verraden heeft aan den inspecteur natuurlijk," viel Malderon in, die zich met Kelley bij den brigadier bevond om wat na te boomen. „Waarom kan hij anders om dezen tijd een dienstbrief sturen De brigadier was meteen nuchter. „Wat een smeerlap," zei hij. „Kift natuurlijk - om Mary Murphy. Wat moeten we beginnen Dat kan ons het baantje en mij m'n pensioen kosten." „Hij is gek," zei Kelly. „Dat geeft me 'n reuzen-idée," viel de vinding rijke Flaner in. „Gek Precies 1 Ga zitten, sergeant, en schrijf een brief aan den inspecteur. Schrijf hem, dat Mordol al den tijd, dat hij in Kelmore was, vreemd gedaan heeft, maar dat hij nu stapelgek is geworden en dat u hem in een cel heeft moeten zetten. Hij heeft een idée-fixe, begrijpt u, een vreeselijk idée-fixe, namelijk, dat hier, in de kazer ne, een bal gegeven is, tegen alle voorschriften in." „Flaner," zei de brigadier, „jij bent een groot denker. Een geniaal man. Jij zult het ver brengen. Dat zal ik doen. Maar haal eerst Mordol hier." Kelly ging Mordol halen, die nog gekleed in zijn kamer was. „Mordol," zei brigadier Patrick Bailey, toen Mordol verschenen was, „is 't waar, dat jij aan den inspecteur hebt geschreven, dat we hier een bal gegeven hebben Mordol keek hem somber aan. „Dat heb ik," zei hij. „Dat is een smerige streek," zei de brigadier. ,,'t Was ook een smerige streek," antwoordde Mordol, „om Mary Murphy bij me weg te halen." „Die kerel is gek," riep de brigadier. „We kunnen geen gek in ons midden hebben. Wat moeten we doen, jongens „Zet hem in een cel," adviseerde Kelly. „Ik geloof, dat het 't beste is," zei de brigadier. „Ik denk niet, dat het makkelijk zal gaan," meende agent Mordol. „Hoogstens tien minuten," schatte Malderon. „Arresteer hem beval brigadier Patrick Bailey. „D'r vallen dooden," had Mordol nog gelegenheid op te merken, „vóór 't zoover is."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 20