VjELllLj VOGEL DOOR L. WILLIAMS L J&e VetiZtimm IK IV DROOMEN HOOFDSTUK IV Toen Beatrice Waynfletc dien avond naar haar kamers terugkeerde, was haar toestand min of meer adembeklemmend. Een huwelijks- voorstel van den keizer van Japan had nauwelijks verbazingwekken der voor haar kunnen zijn dan dat van Borradaile. En dan kwam er deze voorgestelde proefneming nog bij. Beatrice Waynflete was de trotsche huurster van wat men een zit-slaap- kamer noemt. Een zit-slaapkamer schijnt een vertrek te zijn, dat gemis aan gemakken aan hooge huurkosten paart. De huur van een zit-slaapkamer in Brixton is ongeveer even hoog als die van een gezellig landhuisje met een flinken iap tuin erbij ergens buiten. Toen Beatrice thuiskwam moest ze de verschrikkingen doorworstelen van wat haar hospita noemde „thé complet". Bij deze gelegenheid bestond die compleetheid in „een half gebakken schelvischje, beste kind 1" Beatrice had de gewoonte om het vel van haar neusje in rimpeltjes te trekken, als ze ergens pret over had en het is waarschijnlijk, dat ze het bij deze gelegenheid ook deed. Het was ook wel een ietwat plotselinge val van den „top der hoogste bergen" en de schitterende heerlijkheden van de proefneming, die Maandag een aanvang zou nemen. „Het staat in de eetkamer voor je klaar, lief kind," voegde de hospita erbij en Beatrice haastte zich naar haar maaltijd in de vaste overtuiging, dat ze het halve schelvischje niet te lang moest laten wachten. Maar bij nader inzien liet ze het halve schelvischje toch maar staan en vergenoegde zich met een paar flinke boterhammen met kaas en jam. Ze voelde zich bespottelijk opgewonden en sloot zich in haar zit-slaap kamer op met het vaste voornemen, haar gedachten niet al te zeer den vrijen loop te laten. Ze haalde zelfs wat verstelwerk voor den dag en ging bij het vuur zitten. Maar terwijl ze bezig was, renden haar gedachten als gekken door haar hoofd heen en weer. Ze dacht aan niets anders dan aan geluksvogels en juweelen en mooie kleeren en al die dingen, die 'n mooi meisje graag wil hebben. Eindelijk ging ze wanHopig uit, naar een bioscoop, en zocht in een dolle film wat afleiding. Maar ook dat gaf haar niets en toen ze in bed lag, bleef ze nog uren lang wakker met de dolzinnigste gedachten en viel eindelijk tot den morgen in fantastische droomen. Vreemd genoeg droomde ze heelemaal niet van mijnheer Borradaile of van eenig menschelijk wezen. Ze droomde van niets dan geluksvogels. Som mige van die droomen waren volkomen zonder eenigen samenhang, maar toen ze 's morgens wakker werd, bleef ze op den rand van haar bed zitten en probeerde zich alles te herinneren. Slechts twee droomen kon ze zich herinneren, maar later herinnerde zij zich die twee nog vaak vol verwondering. In de eerste meende ze een groot jacht te zien, dat zich met volle zeilen van haar verwijderde, totdat het aan den horizon niet meer dan een stipje was. Het leek haar, alsof het verdwijnen van dat schip het gevolg van een ramp was, en ze voelde zich vreeselijk ongelukkig en droef gestemd. Maar daarop voelde ze de vaste overtuiging, dat het toch zou terugkomen. Lang zaamaan werd het weer hoe langer hoe duidelijker. Doch toen het dichterbij kwam, zag ze, dat het geen schip meer was, maar een reusachtige blauw witte vogel, die een juweel in zijn snavel droeg. Haar tweede droom was verontrustend. Hij was heel jachterig en schijn baar geheel zonder eenig verband of zin. Ze droeg haar broche op haar blouse. Opeens voelde ze met de hand ernaar en bemerkte, met bijna belachelijke ontstemming, dat het sieraad verdwenen was. Het scheen haar een onherstel baar verlies en ze liep van den een naar den ander om het te zoeken. Plotseling stond ze roerloos naast een man, die aan haar voeten op den grond lag. Het scheen haar een verschrikkelijke slag, dat ze hem daar zoo stil zag liggen. Ze knielde naast hem neer en legde haar hand op zijn hart. Ze voelde het zacht kloppen. Toen was ze begonnen den boord van den man los te maken. En toen had ze een zwak vleugelgeklepper gehoord en een geluksvogeltje was van zijn hart opgevlogen. Het vloog geruischloos om haar hoofd en ging ten slotte op haar borst zitten en liet zich door haar liefkoozen, wat haar een gevoel van ongekend geluk bezorgd had. Ze hield toch het gevoel over, dat deze proefneming wel iets meer zou blijken te zijn dan een gewone vacantie. Haar levensloop zou er door ver anderd worden. Na Maandagmorgen zou ze niet meer hetzelfde meisje zijn als nu. En toch, die Maandagmorgen kwam zoo langzaam en alles ging zoo heel gewoontjes en werktuiglijk, dat ze het gevoel kreeg, of er op slot van zaken heelemaal niets bijzonders gebeuren zou. Borradaile kwam slechts een paar maal op kantoor, schonk haar niet de minste aandacht en zei geen woord tegen haar. Ze kreeg geen enkele boodschap of inlichting. Het werd Vrijdag en Zaterdag. Ze tikte brieven op haar machine. Ze luisterde naar het vlugge gebabbel der andere meisjes. Ze verdroeg de aardigheden der klerken zoo goed als ze maar kon; ze nam haar salaris op.... anderhalf pond in een klein envelopje, waarop „Miss Waynflete" stond en trok van Brixton naar de City en van de City naar Brixton, zooals ze dat maandenlang gedaan had en zooals ze gedacht had, de rest van haar leven wel te blijven doen. Zondag was een saaie dag, zooals dat steeds het geval HET VERHAAL TOT NU TOE: Borradaile, oudste firmant van de firma Borradaile en Denton, stelt zijn typiste Beatrice Waynflete voor, zes maanden een leven van weelde te leiden bij zijn oude vriendin lady Bromwich. Hij doet dit voorstel terwijl hij er zich van bewust is, dat zij in dien tijd waar schijnlijk iemand zal ontmoeten die op haar verliefd zal worden, ofschoon hij zelf van haar houdt. is voor een alleenstaand meisje. Ze ging een wandeling maken O met een vriendin en bezocht een concert van gewijde muziek in de Albert Hall. En al dien tijd kreeg ze hoe langer hoe sterker het gevoel, dat het alles onwerkelijk was. Dat de volgende Maandag er een zijn zou als al de voorgaande. Den geheelen nacht lag ze wakker, rusteloos en vol sombere gedachten over haar moeder, die ze nauwelijks gekend had en over haar vader, die eens haar speelmakker en vriend was geweest en die er den eigenaardigen stelregel op na hield „Er bestaat maar één goed gebruik van een beurs, en dat is haar altijd open te houden." Heel zijn leven lang had de goede man niets anders gedaan dan alles weggegeven. Hij was voor iedereen een goede vriend, behalve voor zichzelf. Hij was zoo wijs in de dingen des geestes, dat hij in aardsche zaken niet ver standiger was dan een klein kind. Ze hield de herinnering hoog aan den kleinen, sjofel gekleeden man, die haar niet alleen haar eerste Latijnsche les had gegeven, maar haar ook tennis en golf had geleerd. En hij had ook aangedrongen op andere dingen, die niet zoo gemakkelijk gewaardeerd worden, en haar geleerd, dat ze niet alleen een jongedame moest heeten, maar in haar heele doen en laten ook moest zijn. Hij leerde haar, dat men niet alleen vriendelijk moet doen, maar ook vriende lijk moet denken, wat vaak veel moeilijker is dat men de waarheid spreken moet en recht door zee gaan. Alles bij elkaar was de oude predikant een eigen aardig type geweest, maar Beatrice lag heel dien nacht, nu in tranen, dan weer glimlachend aan hem te denken en zich allerlei dingen af te vragen, waarop hij haar nu geen antwoord meer geven kon. Eindelijk brak de Maandagmorgen aan het was precies hetzelfde als altijd. Ze nam een bad en kleedde zich ze at haar ontbijt, waar ditmaal een ei bij was. Het was een echt ei voor Brixton dat wilde zeggen, het was in een kist uit Frankrijk overgekomen en dus nogal oud. „Ik zal wel net als altijd naar de City moeten gaan," dacht ze bij zichzelf. Er was haar gezegd, dat de proefneming op Maandag beginnen zou en dat ze zich niet bezorgd hoefde te maken voor de kleinere schikkingen en bijzonderheden. Maar nu was ze toch tot de conclusie gekomen, dat het niets dan verbeelding was, deze heele proefneming, en ze begon zich dus aan te kleeden om naar kantoor te gaan. En toen deed ze de voordeur openen buiten stond een schitterende auto op haar te wachten. Een lakei nam zijn pet af. Hij had een uniform aan, die heel wat meer gekost had dan het geheele kostuum van miss Waynflete. „Miss Waynflete vroeg hij. „Ja, dat ben ik, maar...." „Ik ben gestuurd om u te halen." „Maar waar gaan we.... oh.... goed!" Ze stapte in. Het portier werd gesloten en de auto gleed geruischloos weg. Ze keek met wijd-open mond tiaar de weelderige inrichting van den wagen en de bloemen, waarmee hij was versierd. De proefneming was dus werkelijk begonnen 1 Ze werd weggereden naar het Sprookjesland 1 Dat sprookjesland was Park Lane 42, Wimple Street, een buurt, waar, naar de meening der meeste menschen, de geluksvogel veelvuldig nestelt. HOOFDSTUK V EEN OUDE GEHAAIDE. Beatrice was van meening, dat het huis van Lady Bromwich 'n beetje ouderwetsch, verschrikkelijk deftig, ietwat stijf en onbeschrijfelijk netjes zou zijn. „Die ouwe tante zal me wel erg ordinair en ongemanierd vinden," dacht ze bij zichzelf. „Ik zal nooit aan al die deftigheid wennen 1" Ze kreeg den eersten schok, toen ze de hal binnenkwam. In plaats van deftige plechtigheid en stemming, die ze er verwacht had, zag ze, dat de muren behangen waren met allerlei sportieve schilderijen en prenten. Alle beroemde renpaarden van de laatste twintig jaren hingen er op een rijtje. De deur werd voor haar opengedaan door een deftigen lakei, die precies paste in de voorstelling, die ze zich van haar nieuwe om geving gemaakt had, maar ze was nog geen vijf minuten in huis, of ze zag zich aan de zorg toevertrouwd van den butler. Ze had in heel haar leven nooit 'n butler gezien, die zoo weinig op een butler leek als hij. Hij was nog geen vijf voet hoog, had een smal, gladgeschoren gezicht, een laag voorhoofd, bijna angstwekkende vinnige oggen en dwaze kromme beenen, die in 'n korte broek staken. Hij ontving haar met een verontschuldigend kuchje. „Uhum.... hm.... Miss Waynfletc zeker, miss? Ja, mylady wacht u in de bibliotheek. U hebt in een prettig drafje.... een prettig ritje gehad, miss?" „Die vent is bepaald jockey geweest," dacht Beatrice en weer had ze gelijk. Haar hart klopte heftig, toen de

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 28