VjCLtkjVOGl f DOOR L. WILLIAMS Jbe Ve/Cél^kmn Dientengevolge kwam hij meer dan eens met de autoriteiten in minder aangename aanraking en werd dan op staatskosten een tijdlang ver zorgd, dank zij den onwil van den rechter om hem de keus te laten, een boete te betalen. Toen hij zich eindelijk meer ernstig bezig ging houden met het vormen van een levenspositie, voelde hij zich op geheimzinnige wijze aangetrokken tot de wedrennen. Hij werd zooiets van een bookmakers-hulp en als hij niet in Londen was, dan bestond er veel kans, dat hij zich te New-Market bevond en daar in de buurt van de renbaan rondhing met een pijp in zijn mond en een sombere en weinig goeds voorspellende uitdrukking op zijn gezicht. Er was in het karakter van den heer Hoggings een zeer bijzondere en op vallende trek, en dat was zijn voorliefde voor honden. Men kon hem nooit tegenkomen, of het zomer of winter was, of hij haalde uit een van de groote zakken van zijn overjas een of ander mormel van een jongen hond te voor schijn, dien hij omhoog hief met een eerlijk en onnoozel gezicht en de woorden': „Bent u niet op zoek naar een mooi, jong hondje, meneer Mijnheer Hoggings en zijn hondjes waren op vele plaatsen bekend. Soms zag men hem in Regent Street, dan weer in Hampstead Heath men kon hem evengoed in Brighton als in Bournemouth tegenkomen. Maar waar men hem ook aantrof, het hondje kwam al heel gauw te voorschijn. Op zekeren dag stond de heer Huggings op den hoek van Conduit Street en Bond Street, toen een weelderig gekleede jonge dame, met een heel aardig gezichtje en den glimlach van iemand, die het echt naar den zin heeft, in zicht kwam. Mijnheer Huggings kwam tot het inzicht, dat zij wel eens een goede klant voor hem kon zijn. Dus haalde hij een wit jong hondje van onbestemd ras uit zijn zak te voor schijn en toen ze hem voorbijkwam, zei hij op heeschen fluistertoon „Neem me niet kwalijk, miss, maar weet u soms niet iemand, die een jong hondje noodig heeft?" Gewoonlijk sprak mijnheer Huggings zijn klanten op een dergelijke be scheiden manier aan. Hij opperde zelden het idee, dat de aangesprokene zelf een hondje wilde koopen. Hij zinspeelde alleen op de mogelijkheid, dat men een kennis had, die het zou willen doen. „O, wat een heerlijke dot zei Beatrice. „Wat een schat van een hond je 1" Als ze een doo-r en door verstandige jongedame was geweest, dan zou ze nooit aan de mogelijkheid zelfs gedacht hebben, om een hondje te koopen van een man, die er zoo boefachtig uitzag als mijnheer Huggings. Maar miss Wayn- flete was geen door en door verstandige jongedame. Was ze dat geweest, dan zou ze nooit de heldin kunnen geworden zijn van dit ietwat romantische avontuur. Ze was dol op honden en het bijzonder zielige mormel, dat daar in de armen van den heer Huggings lag, wekte dadelijk haar medelijden. „Is die te koop vroeg ze, den heer Huggings een glimlachje schenkend, waarvoor heel wat jongelui uit de beste kringen hun diner in den steek zouden gelaten hebben. Mijnheer Huggings scheen een beetje gekrenkt. „Te koop is hij eigenlijk niet, miss," zei hij. „Maar ik zoek wel een goed huis voor hem." Misschien is het uitgeven van geld een prettige bezigheid, die hoe langer hoe aantrekkelijker wordt. Zeker is, dat zij, zoodra ze het mormel van den heer Huggings gezien had, vastbesloten was het te koopen. Miss Waynflete kon onmogelijk al de vreemde dingen voorzien, die uit die zakelijke overeenkomst zouden volgen. „Hoeveel moet dat diertje kosten?" vroeg ze, op den toon van iemand, die zich werkelijk verbeeldt, heel zakelijk te doen. Mijnheer Huggings kuchte eens voorzichtig. „Als we eens hier dit straatje een eindje ingingen, miss, dan konden we wat rustiger praten, vindt u ook niet zei hij zachtjes. Huggings hield van rust en stilte hij had een bijzondere voorliefde voor zijstraatjes en steegjes, waar niet zooveel kans bestond, dat de politie zich met zijn handel zou bemoeien. Beatrice volgde hem zonder eenige aarzeling. Ze was immers in Londen en voelde zich volkomen veilig. Ze dacht er niet aan, dat men in Londen eenzame plekjes kon treffen, zoodra men maar een paar stappen van de hoofdstraat weg was. „Hoeveel vroeg ze beslist. Mijnheer Huggings boog zich vertrouwelijk naar „Het gaat niet zoozeer om het geld, ziet li.... het komt er vooral op aan, of hij een goede behandeling krijgen zal." „Laat me hem eens wat beter bekijken," zei miss Waynflete, het mormel van hem afnemend en het in haar armen koesterend. „Och, wat is het toch 'n snoezig beestje 1" „Dat heb ik tegen mijn vrouw ook al gezegd," be weerde Huggings, die het ver gebracht had in de kunst om jonge hondjes aan jongedames te verkoopen. „Ik heb ook al tegen d'r gezeid, dat ie toch zoo'n snuitig beest is Dat heb ik net zoo gezegd, miss." Miss Waynflete hield het diertje in de hoogte en be keek het nauwkeurig. „Wat is dat voor een soort hond vroeg ze. ,,'n Spaniejel, misseen echt fijn rasdiertje." „Ik heb nog nooit zoo'n spaniel gezien," zei Beatrice peinzend. „Het is ook heel bijzonder ras, miss," vertelde Hug- haar toe. HET VERHAAL TOT NU TOE: Borradaile. oudste firmant van de firma Borradaile en Dentonf stelt zijn typiste Beatrice Waynflete voor, zes maanden een leven van weelde te leiden bij zijn oude vriendin lady Bromwich, een excen trieke oude dame, die 'n pijp rookt en altijd over paardensport spreekt. Hij doet dit voorstel terwijl hij er zich van bewust is, dat zij in dien tijd waarschijnlijk iemand zal ont moeten die op haar verliefd zal worden, ofschoon hij zelf van haar houdt. Bij een poging tot berooving door een zekeren Huggings ont moet zij werkelijk iemand, voor wien zij meer dan vriendschap voelt. gings haar, al maar heescher. „Zijn vader heit drie eerste prijze ]\Jo 3 gewonnen en twee tweede.... en z'n moeder is nog kort gelejen voor zoowat honderd en vijftig of zestig pond verkocht, 't ls beslist een erg mooi beest, zoo waar ik hier sta en ik zou 'm voor geen goud willen missen, als m'n vrouw niet ziek was en ons jongste schaapie de mazeltjes niet had, ziet u." „Och, dat is erg. Hebt u.... nogalveel kinderen?" „Zeven maar, miss." Miss Waynflete zuchtte. Wat was er toch een ellende op de wereld. „Hoe veel wilt u voor dat snoezige beestje hebben „Nou.... om de waarheid te zeggen, zou ik tien pond moeten vragen, ziet begon hij, maar zoodra hij zag, dat ze ervan schrok om zooveel geld voor een hond uit te geven, voegde hij er dadelijk sussend aan toe „maar aan een jongedame zooals u, waar-ie een goed huis bij krijgt, wil ik hem wel voor vijf laten. Vooruit dan maar.... hier hebt u 'm, miss," zei hij goedmoedig. Maar miss Waynflete liet zich dat zoo maar niet opdringen. Ze gaf het kostbare diertje terug aan den heer Huggings en haalde haar portemonnaie voor den dag. „Ik wil u een pond geven, maar dan ook geen shilling meer," zei ze beslist. Mijnheer Huggings zuchtte en dreigde in tranen uit te barsten. „Hij heeft mij heusch vijftig shilling gekost," zei hij jammerend. „Eén pond 1" zei Beatrice nogmaals vastbesloten. Intusschen keek mijnheer Huggings tersluiks in haar portemonnaie. Hij zag er verscheidene goudstukken in en enkele opgevouwen bankpapiertjes. En bovendien vond hij, dat ze een heel mooi medaillon aan een gouden ket tinkje om haar hals droeg. Hij keek het straatje eens af. Toevallig was er niemand in de buurt te zien. En het was een levensbeginsel van mijnheer Huggings, om zijn kans waar te nemen, zoo gauw die er was. „Hier dan," zei hij in een uitbarsting van edelmoedigheid. „Hier dan, miss, neem het diertje dan maar mee 1" Hij duwde haar het hondje in de handen en terwijl zij zoo gauw geen weg wist met het beestje en haar portemonnaie, griste Huggings die van haar af en stak haar in zijn zak. „Maar.... hoe durft u zooiets...." Hij deed een greep naar het medaillon, trok het kettinkje stuk en was op het punt er vandoor te gaan, toen hij zich bij zijn nek gegrepen voelde. „Jou schurk zei een stem achter hem. Beatrice dacht niet anders dan dat een politieagent haar ter hulp was gekomen, maar toen ze opkeek, zag ze een man van tegen de dertig, met een door de zon verbrand gelaat en een uitdrukking van de meest roekelooze vroolijkheid. Hij was ruim zes voet lang, en ofschoon de heer Huggings een vrij groote kerel was, viel hij toch bij hem in het niet. „Voor den dag ermee, ouwe schurk 1" zei de nieuwaangekomene, „en geef alles dadelijk aan die jongedame terug 1" „Wat.... wou.... uwes brabbelde Huggings. „U hebt 't glad mis. Die jongedame is 'n klant van me, ziet uwes Ik wou 'r net kleingeld terug geven Maar mijnheer Huggings werd nog eens flink door elkaar geschud en ditmaal zoo hard, dat hij neiging begon te toonen om blauw en paars te worden. „Toe, vooruit zei de redder kortaf. Eindelijk kwamen medaillon en portemonnaie voor den dag. „Kijkt u eens, of het geld wel in orde is," zei de jongeman. Beatrice telde het zoo goed als haar bevende vingers en haar schrik het toelieten. „Ja," zei ze. „Het is in orde I" „En wat zullen we nu met dit ventje hier doen vroeg de redder. „Wacht daar hebben we een agent 1" Maar toen was het de beurt van miss Waynflete om tusschenbeide te komen. „Och, laat u hem maar ^aan 1" zei ze bijna smeekend. „Hem laten gaan vroeg haar redder ontstemd. „Maar hij is een van de grootste schurken van de stad 1" „Maar het was mijn schuld," zei Beatrice. „Ik had niet zoo dom moeten zijn om hem zoo in de verzoeking te brengen." Ze dacht op dat oogenblikMan een gezegde van haar vader „Geef den zondaar een kansje. Je hebt het mis schien zelf ook nog eens noodig." „Toe, laat u hem alstublieft maar los," zei ze nog eens. „Om mij een pleizier te doen v De jongeman begon te lachen. Het klonk heel welluidend. „Enfin dan, als u het graag hebt.. Maak dat je dar)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 28