1530 VRIJDAG 28 APRIL 1933 No. 48 DOOR ALEX BRAEMER Op een zachten avond in Mei, om acht uur, zat er een man op een lage houten bank aan de Koningsdreef. Hij zag er welver zorgd en prettig uit en ging geheel op in het spelen met zijn hondje. Telkens en telkens gooide hij een kort stokje den stillen weg op, en het dier, een soort terrier met een stomp staartje, ging het trouw terughalen. Er kwam echter een keer (de dertiende of veer tiende) dat instinct het won van gehoorzaamheid het dier bleef een paar seconden aan het stokje staan rukken en bijten. „Kom hier," riep de man. De terrier schrok en gehoorzaamde. „Voortaan vlugger," zei de man, en opeens, kalm maar zeker, schoot de punt van zijn schoen het dier in de zij. Het jankte. De brigadier George Wills zag den schop en hoorde het klagende geluid, toen hij naar de bank toekwam, en hij ergerde zich. „Arm beest," mom pelde hij onder zijn hangsnor, „als ik jou was, beet ik terug." Maar hardop zei hij „Goeden avond, meneer Random." „Zoo, Wills! Mooi weer hè?" Wills boog zich neer en streelde de oorcn van den hond, die kwispelstaartend naar hem toe was gekomen. Jules Random zag dit met tevredenheid. Hij had goed gerekend. Avond aan avond, al een paar weken lang, was precies dezelfde comedie afge speeld. Als Wills zijn ronde deed, kwam hij hier tweemaal langs ééns heen en ééns terugbij 't heengaan zag hij Random met zijn hond, en bij 't terugkomen zag hij hen weer, op dezelfde plek. Natuurlijk kon hij niet anders aannemen, of ze waren dien korten tijd niet van hun plaats geweest. Als er eens een avond iets gebeurde in de buurt, net in die tusschenpoos, zou 't niet in zijn hoofd op komen, den man te verdenken, die altijd hier kwam om zijn hondje wat beweging te geven. Zijn hondje beweging te geven Random grin nikte inwendig, 't Was een goed idee geweest, dat dagelijksche uitje met den hond. Iets heel gewoons. Zelfs een politie-agent kon niet vermoeden, wat het ware doel van dat spelletje met stokjes was Random's aanwezigheid in de Koningsdreef te rechtvaardigen, onverdacht te houden. Had hij dezen maatregel niet genomen, dan was 't gevaar lijk, als iemand hem in deze buurt opmerkte, op dén avond. Nu niet. Fip hielp hem prachtig. Het succes van zijn plan dankte hij voor een groot deel aan zijn sportieven terrier. „Nou, goeden avond maar weer, meneer Random." „We zien elkaar straks toch zeker nog zei Random met zijn kalme genoeglijke stem. ,,'t Is hier zoo'n heerlijk rustig zitje, als je den heelen dag in je winkel hebt gestaan Er scheen hem iets te binnen te schieten. „Wat ik zeggen wou, brigadier bent u dat rare type tegengekomen zoo even? 'n Soort landlooper, met 'n zwart baardje?" „Nee.... Hoezoo, meneer Random?" „O niets ik zat alleen te denken, of hij mis schien iets in den zin had. De gewone zwervers komen dezen kant niet uit. Ik zou maar een oogje in 't zeil houden, als ik u was." Willszei, dat hij 't doen zou, en liep door. Het kostte hem een beetje moeite, beleefd te blijven tegen een man, die zijn hond zóó behandelen kon. Jules Random wachtte, tot de voetstappen van den brigadier weggestorven waren toen stond hij op, keek snel de stille Koningsdreef langs en klom over het muurtje, dat het gebied afperkte van Kastanjehof. Het was nog geen kwartier later, toen hij, na het volbrengen van zijn daad, terugkwam naar de bank. Den tijd, die nog verloopen moest vóór de terugkomst van den politieman, besteedde hij aan een zorgvuldige inspectie van zijn breede handen, zijn blanke manchetten en het ondereind van zijn mouwen. Hij scheen geen reden tot ongerustheid te vinden hij zat tenminste te flui ten, toen Wills er van den anderen kant weer aankwam. „Zoo, alweer terug, brigadier groette hij opgewekt. „Ik zal maar weer ineelóopen zoover." Een poosje liepen zij zwijgend naast elkaar. „Ik kan nog steeds geen wijs worden uit dien kerel met dat zwarte baardje," zei Random. „Wat is er dan wijs uit te worden „U bent hem niet tegengekomen, zegt u. Maar hij is mij gepasseerd." Wills had absoluut geen man met een zwart baardje gezien. -,,Dan is hij ergens afgeslagen, maar er is geen zijweg vóór de Westerstraat.... Misschien heeft hij zich ergens verstopt, een tuin ingegaan of zoo. Enfin, we zijn er al weer. Navond, Wills I" „G'navond," antwoordde de brigadier „me neer," kwam er traag achteraan. Toen hij op zijn slaapkamer was, bladerde Ran dom gretig in het lange, smalle boek, dat hij onder zijn jas verborgen had gehouden, toen hij naast Wills liep. Hij had heel lang over dat boek getobd, en over een paar posten, die er in stonden. Nu was 't gelukkig allemaal voorbij I De oude Lorri- mer kon hem niet meer lastig vallen. En hij had gezorgd, dat er geen enkel spoor was, en geen enkele getuige, om hém als dader aan te wijzen of te doen verdenken. Alles was hem meegeloopen. Hij had door 't open raam de stem van den ouden geldwolf tegen de huishoudster hooren zeggen, dat hij dien avond niet meer gestoord wilde wor den. Ze zouden het lijk pas den volgenden morgen vinden en dan zou ook niet meer uitgemaakt kunnen worden, op welk uur de moord gepleegd was. „En nu ik dit boek heb," mompelde Random, „kan nooit iemand er achter komen, dat ik hem geld schuldig was. Ik ben veilig veilig!" Hij ging naar bed zonder de minste wroeging, zonder de minste ongerustheid, en hij sliep als een roos. Hij schrok niet eens, toen hij den volgenden morgen een inspecteur van politie op visite kreeg, met brigadier Wills. Het was niet meer dan na tuurlijk, dat zij wat meer wilden hooren over dien geheimzinnigen landlooper met het zwarte baardje, op wiens denkbeeldige schouders de last der ver denking natuurlijk neerkwam. Random begroette de twee beambten met precies het juiste mengsel van gemoedelijkheid en verwondering. „Iets gebeurd, inspecteur?" vroeg hij. De inspecteur boog zich over de toonbank als een vriendelijke gorilla. „Moord op Kastanjehof, Koningsdreef," zei hij kortaf. Random voelde de scherpe blikken van de twee, meer dan hij ze zag, en even kwam er iets kouds in hem. Maar de zekerheid leefde aanstonds weer in hem op. Hij hoefde niet bang te zijn, er waren geen sporen en geen getuigen, hij was zoo veilig als de bank I Hij keek iöo verschrikt als noodig mocht heeten, en na een kleine pauze deed de inspecteur het verhaal. Er moest iemand achter Lorrimer aan zijn gekomen, tóen die aan zijn bureau zat te schrijven, en met een zwaar voorwerp was den geldschieter de schedel ingeslagen. Random voelde zich een beetje ongemakkelijk, toen hij zijn eigen daad vrij nauwkeurig hoorde beschrijven. Hij voelde iets warm vochtigs op zijn bovenlip. „En zijn er ook.... aan wijzingen Al had 't heni 't leven moeten kosten, die kleine hapering in zijn stem had hij niet kunnen beletten. Ten antwoord haalde de inspecteur uit een binnenzak een lange, dunne vulpen te voorschijn, die hij daarna tusschen duim en vinger hield. De ochtendzon ont lokte flitsen van schittering aan twee gouden bandjes, die om den houder heen liepen. Een acrobatisch beroep het con troleeren der kabels van een kabel brug over een 300 M. diepe kloof in Colorado. „Lorrimer's pen," zei de inspecteur, met droo- merig welgevallen naar het voorwerp kijkend. „Schreef hij altijd mee. Hij zat er mee in zijn hand, toen de huishoudster hem 't laatst zag." Het kostte Random moeite, zijn ronde gezicht ernstig te houden. Hij had grooten lust, dien idio ten inspecteur in zijn gezicht uit te lachen. -Die politie ook altijd met haar aanwijzingen I Wat dachten ze met die vulpen verder te komen Dach ten ze er soms vingerafdrukken op te vinden? Hadden ze nog nooit van rubber handschoenen gehoord Straks zouden ze met de vragen komen over dien landlooper met het zwarte baardje. Er was tot nu toe niets gevraagd alleen gekeuveld. En plotseling schoot het Random te binnen, dat de inspecteur precies zoo opgetreden zou zijn niets gevraagd, alleen maar „gekeuveld" zou hebben als hij niet was gekomen om informaties, maar om te arresteeren. Maar dat was natuurlijk niets dan een puur toevallige overeenkomst Random werd gewekt uit dat halve gepeins door de hand van den inspecteur op zijn schouder. „Jules Random," zei hij met een zware stem, „ik arresteer u wegens moord met voorbedachten rade op James Lorrimer." Random schrok hevig. Hij stond te staren. Toen lachte hij, beverig. Als ze hem eenmaal ge arresteerd hadden, was hij verloren voor een rechtbank hielden zijn zenuwen het niet uit en ze zouden kunnen zoeken het boek van Lorrimer vinden I Maar 't was onzinnig, dol, onmogelijk. Ze sloe gen er maar een slag naar, om hem te overbluffen. Ze konden hem niets maken. Geen sporen, geen getuigen I „En ik moet u waarschuwen, dat al, wat u zegt, als bewijs tegen u kan worden gebruikt bij de terechtzitting." Bewijs I terechtzitting I Zoo'n idioot terwijl er geen getuigen waren, geen getuigen I Hoe kón die man zoo onnoozel buiten zijn boekje gaan I Random deed zijn mond open, om te spreken, maar de inspecteur bracht hem tot zwijgen met een blik een vreemd zekeren blik. „U bent gisteravond met brigadier Wills mee opgeloopen tot den hoek van de Westerstraat," zei de inspecteur. Random erkende het met een knikje. Hij wist. dat ze hem absoluut niets bewijzen konden, 't Recht is net als de wiskunde je moet een uitgangs punt hebben, als je iets bewijzen wilt. Ze hadden niéts I Hij grinnikte en ergerde zich, omdat hij stond te zwaaien op zijn beenen of was de winkel aan 't draaien „En vroeg hij, met moeite ademend. De inspecteur keek goedkeurend naar den teen van zijn schoen, en toen weer naar boven naar Random. „Toen u op den hoek van de Westerstraat bij brigadier Wills vandaan ging," zei hij langzaam, „liet uw hond iets uit zijn bek vallen. Wills dacht eerst, dat 't een stokje was. U had den hond zoo ijverig leeren stokjes apporteeren. Toen u uit 't gezicht was, keek de sergeant er nog eens naar, en toen zag hij de gouden bandjes.... Sergeant, een glas water I Vlug I En 't zou me niets verwon deren, als hij spektakel maakte, wanneer hij bij komt, dus doe hem meteen de boeien maar aan."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 26