r\
RUEL MCDANIEL
V
1336
VRIJDAG 3 MEI 1933
No. 49
Er was absoluut iets vreemds aan Harry
Clemens - iets dat diep in zijn onrustige
oogen school, en in de zonderlinge antwoor
den, die hij soms op de eenvoudigste vragen
geven kon in heel zijn houding en gedrag eigen
lijk. Hij scheen in een voortdurende zenuw
spanning te leven.
Op kantoor had natuurlijk iedereen het gemerkt
zelfs meneer Bouquet, de eerbiedwaardige boek
houder, die zich nooit met iemand anders bezig
hield dan met zichzelf, had schuin door z'n lorgnet
gekeken en gezegd„Wat bezielt dien kassier
toch tegenwoordig Hij is zoo snauwerig."
„Zeker iets met den baas gehad," zei juffrouw
Dalnar, opziende van haar schrijfmachine. „Me
neer Devery loopt ook al met zoo'n gezicht den
laatsten tijd...."
„Pff 1" smaalde meneer Lunt achter zijn optel
machine. „De baas is altijd zuur. Maar van Cle
mens zijn we 't niet gewend.... ik vind 't ten
minste erg raar.
De eenige, die tot het gesprek geen woord bij
droeg, was het meisje dat heel in den hoek van het
kantoorlokaal zat, vlak bij de deur van meneer
Devery zelf.
Dolly Garrett zei niets want voor haar was
het geval te ernstig om er een onderwerp van
luchtig gesprek van te maken. Niemand had zich
de vreemde verandering in Harry Clemens zoo
aangetrokken als zij en soms, als zij keek naar
het tobberige fronsen van den kassier, werd haar
blik bijna even onrustig als de zijne.
Zelfs was zij eens vastberaden zijn vertrekje
binnengegaan, had de glazen deur achter zich ge
sloten en gevraagd „Harry, wat hèb je toch
Hij had haar aangekeken, eerst een beetje ver
strooid, toen met gedwongen opgewektheid.
„Ik heb niets, Dolly," zei hij, „absoluut niets."
„Je maakt mij niets wijs, Harry," vertelde ze
hem. „Ze merken 't allemaal. Wat mankeert er
aan
Zijn mager, gebruind gezicht keek op naar
haar gezichtje met de blauwe oogen en de blonde
lokken, die reeds lang hun werk bij den jongen
kassier hadden gedaan en de stille jaloezie van
juffrouw Dalnar hadden opgewekt.
Hij schoof heen en weer op ziin stoel.
„Er mankeert me niets snauwde hij.
Een oogenblik keek Dolly Garrett hem aan, als
of zij meer begreep dan hij bekennen wou toen
zei ze, een beetje stijf „O, dan is 't goed 1" en zij
liet hem alleen.
Het feit, dat de onrust van den kassier door de
anderen was opgemerkt, scheen die onrust nog te
verergeren. Tegen het eind van de week deed hij
bepaald gekke dingen. Hij kwam naar meneer Bou
quet toe, en wist dan niet meer, wat hij had willen
vragen. Hij gaf meneer Lunt een potlood in plaats
van een staatje. Eens riep hij Dolly bij zich, en zei
toen haastig: „Nee, laat maarmerci ik zal
't zelf wel opknappen."
„Wat opknappen vroeg ze.
„Niets," zei Harry, en hij boog zich over zijn
boek.
's Zaterdagsmorgens bereikte zijn zenuwachtig
heid haar hoogtepunt. Hij zat maar te staren, met
een bleek en vochtig gezicht. Hij zat met de handen
in 't haar, en een bloc-notes tusschen de ellebogen.
Na een poosje keek hij met holle, donkere oogen
naar het papier. Hij nam zijn pen en schreef lang
zaam
„Geachte Heer Devery...."
Vijf minuten later, toen Dolly Garrett zijn kooi
binnenkwam, stond er nog geen woord méér op
het papier. Harry Clemens schrok, en legde zijn
arm over het geschreven regeltje. Maar hij begreep
al vlug, dat hij eigenlijk nog niets geschreven had,
en met een poging om te glimlachen ging hij weer
achterover zitten. Maar de blik van het meisje
ging door den glimlach heen bij hem binnen.
„Harry, wat is er toch Je schrok van me en
je ziet vaal Ben je niet goed
Hij liet een kort, droog lachje hooren.
„Ja hoor," zei hij. „Ik voel me best uitste
kend.... Moest je iets hebben?"
door
Het meisje bleef hem in de oogen kijken en aar
zelde. Toen wees haar blonde kopje naar de deur.
„Meneer Devery vraagt naar je," zei ze langzaam.
Toen Harry Clemens door het buitenkantoor
ging, voelde hij een heftig kloppen in zijn binnen
ste. Hij was zich bewust, dat iedereen naar hem
keek, maar hij deed, alsof hij het niet merkte.
Voor de deur van het privé-kantoor dwong hij
zich tot kalmte. Hij hoefde niet bang te zijn
niemand wist het.nog 1
Meneer Devery was een kort dik rood mannetje
met een kaal hoofd.
„Clemens," zei hij, opkijkend, met zijn afgebeten
stem, „hoe laat krijgen we Maandag de bankreke
ning, om na te zien
„Negen uur, meneer."
„Goed breng haar dan zoo gauw mogelijk
hier.... Mankeert je wat, Clemens?"
De kassier kneep zijn handen dicht. „Mij Nee,
meneer.
„Niet zoo laat naar bed gaan, of wat 't is," ried
de patroon. „Je ziet er uit als een spook."
Harry Clemens lachte een beetje schaapachtig
en ging terug naar zijn kooi. En hoewel hij voelde,
dat Dolly Garrett strak naar hem keek, toen hij
voorbij ging, vermeed hij haar blik. Die vragende,
blauwe oogen waren enkel stille aanklacht.
Toen Harry Clemens zijn pen weer greep, aar
zelde hij niet meer. Vlug schreef hij de regels neer,
onder het „Geachte Heer Devery"
„U bent altijd zoo goed voor me geweest, dat ik
niet vertrekken wil, zonder u de waarheid te
zeggen over 't geen u bij 't nazien der bankreke
ning zult ontdekken. In 't begin van deze maand
heb ik u met meneer Mount hooren praten over
Fox' Lood-aandeelen. U wou er duizend pond
in steken, omdat u en meneer Mount allebei
meenden, dat ze hard de hoogte in zouden gaan.
Toen kwam de dobbelzucht in mij boven. Ik
zag een kans om veilig en vlug wat geld te ver
dienen. Ik kon van mijn salaris niet veel over
houden misschien ook weer door dobbelzucht
en ik wou een meisje vragen. Dat kon ik niet,
als ik geen spaarpot had.
Ik ben toen gebruik gaan maken van mijn vol
macht, om voor de firma cheques te teekenen.
Ik heb 500 gulden getrokken, om óók in Fox-
Lood te speculeeren. Ik dacht zeker, dat ze om
hoog zouden gaan, en ik 't geld vóór 't eind van
de maand terug zou kunnen storten. Maar ze
duikelden. U zult begrijpen, hoe ik me voelde
en nog voel. Ik kon het geld niet teruggeven. En
ik wil niet in de gevangenis. Daarom vertrek ik.
Maar ik zal wel weer ergens een betrekking
krijgen, en ik zal u iedere week iets sturen, tot
het tekort is aangezuiverd."
Toen hij den brief overlas en teekende, werd hij
nog bleeker dan hij al geweest was. Hij voelde zich
doodop. Hij sloot de bekentenis en een envelop en
schreef daar op „Mr. Devery". Toen ging hij weer
zitten staren.
Omdat het Zaterdag was, vertrok meneer Devery
al om elf uur. Hij was zeer minzaam. Lachend en
knikkend ging hij door het groote kantoor, en ieder
een lachte terug. Maar Dolly Garrett, in haar hoek
je, bleef zeer ernstig. Zij keek maar naar de glazen
deur van de kassierskooi en dacht na.
Een paar minuten later kwam Harry te voorschijn.
Hij liep naar het privé-kantoor. Hij zette zijn brief
tegen het marmeren inktstel. Dan zag meneer
Devery hem direct, als hij Maandagmorgen kwam.
Clemens sloot de safe en stopte wat papieren, die
van hemzelf waren, in zijn zakken. Het was pas
kwart voor twaalf, maar hij kon niet meer werken.
Zijn hoofd werd zoo koortsig hij ging maar. Toen
hij met zijn hoed op in het groote kantoor kwam,
keek iedereen verwonderd op.
„Ga je al weg vroeg meneer Lunt.
„Ja, ja," mompelde Clemens, en hij keek fron
send naar Dolly Garrett. Hij vroeg zich af, wan
neer hij haar zou weerzien.... èls.... en de ge
dachte vervulde hem met zoo'n ellende, dat hij
zijn hoofdpijn vergat.
Kon hij maar afscheid van haar nemen Maar
ze mochten niet merken, dat hij voorgoed vertrok.
Dan gingen ze vragen
„Als de baas 't maar niet hoort," zei meneer
Lunt.
„Dat waag ik er op," zei Clemens. Voor de tafel
van Dolly Garrett bleef hij staan en hij probeerde
te lachen. De blauwe oogen keken zoekend in de
zijne. Haar haar leek meer dan ooit op goud.
„Goeden middag," zei hij.
Zij antwoordde langzaam „Tot Maandag,
Harry 1"
In den eersten middagtrein naar Manchester
zat Harry Clemens. Wat hij in Manchester wou,
wist hij zelf niet. Als hij maar weg was uit Londen
In den hoek tegenover hem zat een dikke man
met een mal klein hoedje. De man deed, alsof hij
sliep, maar zat stiekum naar Harry te gluren. De
jongeman werd angstig, en lachte toen zichzelf
uit. Dwaze verbeelding moest hij overheen 1
't Was geen leven, als hij steeds bang was
Maar het waren zijn gedachten, die hem bang
bleven maken. Hij was een voortvluchtige kassier.
Zooals hij gevallen gelezen had.... 't Duurde
niet lang, of door 't heele land zocht hem de politie.
In 't kleine hotel dat hij koos, teekende hij met
den naam Walter Gray uit Bristol. En toen hij
op zijn kamer was, bedacht hij, dat die hand-
teekening hem vreemd was. Als hij hem nóg eens
moest zetten en hij deed 't anders, dan kregen ze
argwaan.... Hij had die handteekening moeten
oefenen Hoeveel andere dingetjes zou hij nog
vergeten hebben kleinigheden, die hem konden
verraden
Hij ging naar de eetzaal, maar eten kon hij niet.
Hij dronk een glas water en ging weer naar zijn
kamer. Toen het donker Werd, voelde hij een zekere
kalmte, die hem weerhield het licht aan te draaien
Urenlang zat hij in 't donker, het raam uit te kijken.
Maandagavond stond het in de kranten. En.Dolly
zou het lezenDe straf voor de misdaad was
reeds begonnen.
Hij sliep slecht. Den Zondag bracht hij op zijn
kamer door, met peinzen over zijn hachelijken
toestand. Van nu af was zijn leven niets dan een
aanhoudend tobben, om uit de handen der politie
te blijven. Hij probeerde 's middags te slapen, maar
het lukte hem niet. Toen belde hij en vroeg den
piccolo om een krant. Lezen zou zijn gedachten
misschien afleiden.
Het eerste, wat hij in de krant zag, was een vette
kopregel „Voortvluchtig Kassier Gearresteerd
in Hotel te Southampton". Een collega van hem
dien hadden ze al „Onze schrandere speurhonden
verschalkt men niet zoo licht," schreef de krant.
Het blad viel hem uit de handen. Wie weet hoe
gauw hij werd gepakt.Hij was niet alleen een
misdadiger en een lafaard, maar ook een groote
idioot 1
Waarom had hij dien kruiperigen brief aan me
neer Devery geschreven. Waarom was hij wegge-
loopen Had hij niet naar zijn patroon kunnen
gaan, om ruiterlijk te bekennen Had hij niet
kunnen aanbieden, het bedrag in termijnen terug
te betalen Zóóveel was 500 gulden nu ook weer
niet. Devery kon mopperen, maar hij was niet
zoo kwaad. Hij zou de openhartigheid wel zoo
gewaardeerd hebben, dat hij de politie er buiten
liet.... Terwijl, als hij nu gepakt werd.... „Was
ik maar niet gevlucht 1" dacht hij.
En toen kreeg hij een idee. Met den eersten trein
terug naar Londen. Als hij vópr negenen op 't
kantoor kwam en dat kón had Devery den
brief nog niet gelezen kon hij hem weghalen en
ronduit gaan bekennen.In ieder geval, Dolly.
Toen Harry in Londen terug was, liet hij zich
eerst scheren om vijf vóór negen precies stapte
hij het kantoorgebouw binnen. Hij probeerde