VjEUJkïVOGEL
DOOR L. WILLIAMS
Jbe VeKaHknm
ii, ,tA,.lr dl! Vinf ar H»islnmaa1 \;an
Hij aarzelde heel even en zei toen „Ik denk, dat heter heeletnaal van
afhangt, op welke manier je iemand liefhebt
Toen kwam een of andere lord naar hem toe en hij liet haar
alleen. Maar zij volgde hem toch met haar oogen, toen hij aan de
zijde van den grooten staatsman door de zaal schreed. Ze dacht er over
na, hoe hemelsbreed het verschil was tusschen mijnheer Borradaile en al
haar andere vrienden.
HOOFDSTUK XI
DE KUST VAN CORNWALL
„Nee maar, die is goed Kom 's hier, Alf
„Wat mot je vroeg Alf heesch.
„Soms dorst
„Soms wat
„jammer, dat je doof bent," zei de eerste spreker medelijdend. „Ik wou
alleen maar weten, of je geen zin in een druppie had?"
Er volgde een somber zwijgen, waarin Alf het geval overdacht.
„Mot je mijn hebben vroeg hij eindelijk wantrouwend.
„Ik niet.... Zeg, hier leit een flessie bier, goed gekurkt en wel
midden in een plas water tusschen de rotsen. Kom maar 's kijken
Een jonge Londenaar klauterde over de rotsen naar de plek, waar de
eerste zat en staarde naar het verschijnsel, een zwarte flesch, van een zinkend
schip geworpen en door den golfstroom meegevoerd, totdat ze een rustplaats
gevonden had ergens aan de kust van Cornwall. En daar was ze niet kapot
geslagen, zooals dat met een groot schip zeker het geval zou geweest zijn,
maar bij vloed rustig naar den kant gedreven en bij eb achtergebleven in een
waterpoeltje tusschen de rotsblokken.
„Hoe zou die hier gekomen zijn?" vroeg Alf.
Zijn vriend was dichterlijk aangelegd.
„Ik denk zoo, dat vader Neptunus gemerkt heit, dat wij heelemaal
uit Londen hierheen gekomen zijn en bij z'n eiges gedacht heit Geef die twee
jongelui daar een flessie bier. Ze konnen wel cris dorst hebbe
„Och, schiet op met je gezwam zei Alf. „Ik mot 's kijke. Wedden, dat-ie
leeg is
„Ik wed van niet I"
Alf klom voorzichtig over de rotsen en slaagde er eindelijk in de flesch
te grijpen, die zulk een groote reis achter zich had.
„Die is leeg I" schreeuwde hij. „Wat heb ik je gezeid ik krijg vijfhonderd
pond van je, hoor
„Je kunt een stomp tegen je snoet krijge Breng 'm maar 's mee en laten
we 's kijke I"
Alf klauterde moeizaam terug zijn vriend greep de flesch.
„Wie zeit er nou, dat-ie leeg is vroeg hij, de flesch vlak aan zijn oor
heen en weer schuddend.
„Bier is 't in geen geval zei Alf.
„Bier?" zei zijn vriend verachtelijk, ,,'t Lijkt wel of er niets de moeite
waard is dan bier bij jou Wie weet komt die flesch niet uit China of Amerika.
Hoe weet jij dat Misschien zit 'r wel een boodschappie in. Toe, geef je mes
maar 's an
„Niks dan wat ouwe, papperige papieren," zei Alf met diepe minachting.
„Hou je muil nou dicht
Hij deed zijn uiterste best om de papieren uit de flesch te schudden,
maar dat lukte hem niet. Ten einde raad gooide hij de flesch tegen de rotsen
stuk en haalde de papieren tusschen de scherven uit.
Er zat een stuk perkament in, dat er heel gewichtig uitzag en een stukje
gewoon schrijfpapier. Alf wijdde daaraan het eerst zijn aandacht.
Er stond een hoofdje op met „Stoomjacht Blauwe Vogel";
was duidelijk geschreven in een forsche hand.
„Dit briefje is door mij, John Aylwin Armer, in de
flesch gedaan en zoo in zee geworpen van het dek der
Blauwe Vogel af. We zijn op 't punt om te zinken en zul
len in de booten gaan. Onze positie is denkelijk ongeveer
33 gr. Westerlengte en 29 gr. Noorderbreedte. Ik heb
mijn testament in de flesch gestopt. Moge de Heer ons
genadig zijn. J.A.A."
„Ik wil wedden, dat het een ouderwctsche schipbreuk
is geweest," zei Alf.
„Zoo, en dat is dus het testament van dien ouden
kerel," mompelde zijn kameraad. „Ben 'r benieuwd naar,
of-ie mijn ook nog wat nagelaten heb. 't Zou me niks
verwonderen."
„Zeg jog, 't gaat regenen I" zei Alf.
Voor den echten Londenaar is een flinke regenbui,
waarvoor hij niet in 'n portiek kan schuilen, 'n ware ramp.
„Wat 'n pech I En we motten nog een vol uur loopen
eer we thuis zijn zei zijn vriend. „Waar heb je onze
jassen gelaten
„O, een eindje verder op. Ik zal ze wel halen."
Alf ging op weg om de jassen te halen en intusschen
bekeek zijn vriend het perkament. Maar de regen begon
in dikke druppels te vallen. „Hé daar! Schiet wat op!"
het briefje
HET VERHAAL TOT NU TOE:
Borradaile, oudste firmant van de
firma Borradaile en Denton, stelt
zijn typiste Beatrice Waynfiete
voor, zes maanden een leven van
weelde te leiden bij zijn oude
vriendin lady Bromwich, een excen
trieke oude dame, die 'n pijp rookt
en altijd over paardensport spreekt.
Hij doet dit voorstel terwijl hij er
zich van bewust is, dat zij in dien
tijd waarschijnlijk iemand zal ont
moeten, die op haar verliefd zal
worden, ofschoon hij zelf van haar
houdt. Bij een poging tot berooving
door een zekeren Huggings ont
moet zij werkelijk iemand, voor
wien zij meer dan vriendschap voelt,
Reggie Bridger, wiens leven (paar
densport, e. d.) zij echter te leeg
vindt. In n damesblad verschijnt
over haar een artikel, waarin zij o.a.
een Australische erfdochter wordt
genoemd. Aan Borradaile vertelt zij.
dat zij nog op niemand verliefd is.
riep hij tegen Alf en legde de papieren op den grond om hem JsJq
te wenken met uitgestrekte armen.
Op dat oogenblik nam een windvlaag de stukken, die zulk een reis achter
den rug hadden, op en woei ze over den rand der rotsen heen, bijna in den-
zelfden waterplas, waarin de flesch gelegen had.
Alf kwam naar zijn vriend toegeklautcrd.
„Ze zijn weggewaaid," zei deze. „Kijk maardaar liggen zeWat
zonen we doen
„Het wordt mij te erg," zei Alf. „We zullen tot op ons hemd toe nat
worden. Kom maar mee. Op 'n anderen keer gaan we ze wel opzoeken."
En de beide jongelui klauterden over de rotsen in de richting van Newquai
en lieten de laatste boodschap van John Armer met zijn testament over aan
wind en water.
HOOFDSTUK XII DE DREIGENDE RAMP.
Mijnheer Thomas Percival was een goed verzorgd, goed gevoed en voor
een man van zestig goed geconserveerd oud heertje. Onder een bepaalde be
lichting en als hij zich bovendien erg op zijn gemak gevoelde, kon hij zelfs
voor vijf en veertig worden aangezien.
Hij dankte zijn succes als advocaat voornamelijk aan het feit, dat hij
altijd alles van den gunstigsten kant bekeek en aan zijn cliënten den raad gaf,
te doen, wat ze het liefste wilden, zonder rekening te houden met de gevolgen.
Men beweerde van den heer Percival, dat hij aan tact te veel had, wat hem
aan nauwgezetheid van geweten ontbrak.
„Uw zaak staat er niet al te schitterend voor," zei hij op zekeren dag tot
een cliënt, die bij hem gekomen was met een bundel documenten, die er nog
al dreigend uitzagen. „Kijk eens, Bridger, je hebt het er nogal flink van ge
nomen. Dat zul je zelf moeten toegeven."
De jonge Bridger kreunde. De cijfers, die hém waren voorgelegd, waren
dan ook angstwekkend. De bom duiten, hem door zijn grootmoeder nagelaten,
was hard aan het slinken.
„Ik kan me niet begrijpen, waar dat ellendige geld toch zoo gauw blijft,
zei hij mistroostig. „Ik zal een beetje moeten inbinden!"
Mijnheer Percival gaf zijn cliënten nooit den raad om wat in te binden,
omdat hij wel wist, dat ze daar meestal weinig voor voelden.
„En hoe staat het met uw vader vroeg hij. „Wil Sir Reginald niet over
de brug komen Kijk eens, u moet nu een vrij hooge rente betalen, omdat
dede zekerheid niet precies is, wat ze wel mocht zijn."
„Groote goedheid, het is nergens goed voor naar den ouden heer toe te
gaan," zei Reginald somber. „Hij heeft me ronduit gezegd, dat hij van plan
was, alles aan mijn jongere broers te geven, omdat ik nu eenmaal wat voor
mezelf gekregen had. Hij houdt me dan ook erg kort."
„Maar u bent toch zijn oudste zoon," zei mijnheer Percival. „U hebt toch
recht op uw erfdeel
Mijnheer Percival was altijd erg vrijgevig als het om andermans geld
ging, maar niemand had nog ooit een halven cent van hem gehad.
„Ja, dat dacht ik ook," zei de jongeman knorrig. „Maar praten geeft
toch niets. U kent den ouden heer ook wel. Die geeft toch niet toe. Het komt
er maar op aan, wat ik nu doen moet. Ik kan doodeenvoudig zoo niet door
gaan ten minste niet lang meer."
Mijnheer Percival glimlachte en toonde daarbij het mooiste stel valsche
tanden, dat ooit door een tandarts geleverd was.
„Dat is volkomen waar. Iets moet er gebeuren. Uw
geluk zal wel ééns komen."
Dit was tegelijkertijd de slechtste troost en toch de
meest aanneembare, om een jongeman als Reggie aan te
bieden. Hij had nu eenmaal veel vertrouwen in goed geluk.
„Daar hebt u gelijk in-," mompelde hij. „Het moet
wel eens gauw anders worden. Ik heb het in Sandown
meer dan ellendig gehad. Zelfs Mary Magee bracht er niets
van terecht. Ik dacht nog al, dat ik van haar absoluut
zeker zijn kon. Ik denk, dat ik de rennen er maar aan zal
moeten geven."
„Dat zou ik nog maar niet doen," zei de advocaat.
„Kijk eens aan, als u er op het oogenblik mee ophield,
dan zouden al uw schuldeischers dadelijk op u aanvliegen
en dan nou, dat kon wel eens een heel moeilijk geval
worden. Ik zou probeeren er nog maar een tijdje mee door
te gaan. Maar.. als u eens ging trouwen?"
„Trouwen Weochik weet zoo nog
niet
Om mijnheer Bridger recht te laten wedervaren,
moet gezegd worden, dat hij geen zin had, om zooicts met
den heer Percival te bepraten, omdat deze heer zoo buiten
sporig goed gekleed, gevoed en verzorgd was, dat hij
geen begrip van fatsoen meer had overgehouden.