door Max Boltee 1594 VRIJDAG 12 MEI 1933 Misschien hebt u een soortgelijk geval zelf ook wel meegemaakt. U komt met uw vrouw uit schouwburg of bioscoop, en na al de opwinding en spanning, die u daar beleefd hebt, voelt u zich beiden eenigszins hongerig. Tegelijkertijd dringt een geur van versch- gebakken bokkingen uw neus binnen. En dan omdat uw huis „Mon Repos" of „Sans Souci heet haalt u natuurlijk eenigszins verachtelijk uw neus op. Maar door dat ophalen dringen ook de geuren dieper binnen onmiskenbaar gewoon tjes, maar.... onmiskenbaar heerlijk. U kijkt uw vrouw aan en bemerkt, dat zij op haar beurt nèt naar u kijkt. Enfin het gevolg is natuurlijk, dat u bij 't kleine vischwinkeltje in de zijstraat terecht komt, terwijl uw vrouw in de hoofd straat op u en uw vettige pakje blijft wachten. En zoo was het met Nelly en mij al verscheidene malen gegaan, en zoo was het ook weer dezen avond. Ik had Nelly gevraagd te wachten en was de zijstraat ingegaan. Maar toen ik was nog maar 'n paar stappen van het bokkingwinkeltje verwijderd zag ik plotseling Thornton. Ik wist, dat hij me gezien had. Onwillekeurig had ik mijn hoed wat dichter naar mijn oogen getrokken, in de hoop dat hij me niet zou herken nen. Maar door mijn gebaar was juist zijn aandacht getrokken, want hij had het opgevat als een groet. „Hallo," zei Thornton. Anders niets. U kent dat. „Eh hallo,"zei ik flauwtjes, en hoopte, dat hij door zou loopen. Hij bleef echter staan. „Mooie avond, hè, maar nogal koud," vertelde hij. „Mooie avond, ja maar koud," gaf ik toe. Hij keek naar het winkeltje, toen naar mij en opnieuw naar het winkeltje. Zijn blik werd achter dochtig. „We zijn naar den schouwburg geweest," leidde ik hem af. Hij keek rond. „Mijn vrouw is al een stuk vooruit," legde ik haastig uit, „ze loopt nogal vlug, zie je." Hij scheen het te zien, maar maakte nog steeds geen aanstalten om door te loopen. „Eh ook naar den schouwburg geweest informeerde ik. „Nee," zei hij ernstig, „ik ben mijn gewone avondwandeling aan 't maken. Eigenlijk gezond heidswandeling." „Dan zal ik je niet lager ophouden. Ooeien avond." ,,'n Avond." Maar plotseling scheen hem iets in te vallen. „Zie je, eigenlijk dacht ik, dat je hier moest zijn," zei hij, op het winkeltje wijzend. „Ik? Hoe kom je dóór bij Ik ben echter nooit een goed leugenaar geweest. Zijn blik werd nog wantrouwiger. „Gek.. ik dacht echt, dat je hier moest zijn. Je stapte er zoo vastbesloten op af," zei hij lomp. Ik dacht aan Nelly, die op me stond te wachten, en besloot al half, van ons bokkingsouper af te No. 50 zien, maar toen mijn oog opnieuw de heerlijkheden achter de winkelruit ontmoette, veranderde ik van (jNu om je de waarheid te zeggen," loog ik, „wou ik eens kijken, hoe zoo'n bokking er eigenlijk uitzag." De vent knikte, als iemand, die in staat is, een anders zwakheden te begrijpen. „Kwóód zien ze er niet uit," zei hij. „Ze ruiken natuurlijk een beetje eigenaardig, maar toch niet bepaald slecht. Alleen hoe of ze zullen smaken...." Bedenkelijk schudde hij zijn hoofd. „Daar ben ik óók wel eens nieuwsgierig naar geweest," zei ik, „sommige menschen schijnen ze erg lekker te vinden." „Menschen als wij natuurlijk niet," viel hij mij in de rede, „maar ik voor mij zie niet in, waarom zulke bescheiden gerechten niet goed zouden kunnen smaken." ,,'t Eigenaardige is," zei ik, „gebakken bokkingen zijn bijna beroemd. Je hoort er altijd door iedereen over praten, en feitelijk weten velen niet hoe ze smaken. Wil je gelooven, dat ik zin zou krijgen, ze eens te probeeren „Ja," zei Thornton. „Kan ik me voorstellen. Weet je wat, kerel, ik vind 't wel 'n goed idee van je, ik doe 't ook." Beleefd bogen we, om elkander voor te laten gaan. De verkoopster verwelkomde ons met een vrien delijk lachje. „Goeien avond, heeren," zei ze. ,,'t Zelfde als altijd MELKTIJD (Wenum bij Apeldoorn).

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 26