De dagtaak begint voor mensch en dier. ~~V- Bij den dokter \T oor menschen, die M geen honden ken- nen, althans niet van nabij, beteekenen deze 1 dieren alleen een ne- gatief iets. Het zijn, al naar gelang men er mee in aanraking komt, grommende be dreigingen, die plotseling uitschieten naar onschul dig wandelende voeten, of naar een hand, die in het donker op een bel drukt, of een hekje open doet. Eeuwiae trouw. Had ik ook maar zoo'n leventje. Het zijn vervelen de exemplaren van dierlijk leven, die al leen uitgevonden zijn om de menschen van hun slaap te berooven, en op meest ongelegen oogenhlikken hun muil openen voor een ter gend gehuil of voor een irriteerend geblaf. En net was je in je eerste slaapje, of de hond van de buren, die natuurlijk dan net wordt uitgelaten, en even natuurlijk van zijn vrijheid gebruik maakt, en eerst een half uur later terug komt, die hond begint met een aarzelend woef, en als meneer verzucht, dat het nu al de derde keer is deze week, dat hij zijn bed uit moet, en zich zuchtend nog eens om draait, in de hoop dat

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 8