De dagtaak begint voor
mensch en dier.
~~V-
Bij den dokter
\T oor menschen, die M
geen honden ken-
nen, althans niet van
nabij, beteekenen deze 1
dieren alleen een ne-
gatief iets. Het zijn,
al naar gelang men
er mee in aanraking
komt, grommende be
dreigingen, die plotseling
uitschieten naar onschul
dig wandelende voeten,
of naar een hand, die in
het donker op een bel
drukt, of een hekje open
doet.
Eeuwiae trouw.
Had ik ook maar zoo'n leventje.
Het zijn vervelen
de exemplaren van
dierlijk leven, die al
leen uitgevonden zijn
om de menschen van
hun slaap te berooven,
en op meest ongelegen
oogenhlikken hun muil
openen voor een ter
gend gehuil of voor
een irriteerend geblaf.
En net was je in je
eerste slaapje, of de
hond van de buren, die
natuurlijk dan net
wordt uitgelaten, en
even natuurlijk van
zijn vrijheid gebruik
maakt, en eerst een
half uur later terug
komt, die hond begint
met een aarzelend
woef, en als meneer
verzucht, dat het nu
al de derde keer is
deze week, dat hij zijn
bed uit moet, en zich
zuchtend nog eens om
draait, in de hoop dat