wmu
STRIJD
OM DE SCHATTEN
VAN DE LUTINE
~1
No. 31
GOUD
De heer F. Beckers, die het nieuwe
bergingsmateriaal heeft ontworpen om
het goud van de Lutine op te halen
ten alle na minder of meer
resultaat worden opgegeven, tot
dat in 1929 de concessie voor
het bergingswerk werd verleend
aan de firma's Dros te Texel
en Doeksen te Terschelling. Ook
deze ondernemers ondervonden
groote moeilijkheden van de
zware verzanding boven het
wrak, zoodat zij naar een werk
methode zochten, waarbij men onafhankelijk zou
zijn van dit voornaamste en grootste bezwaar,
het zand. Men gelooft, dat men deze methode
nu gevonden heeft. Contracten zijn gesloten met
den heer F. Beckers te Gennep, die een instal
latie heeft vervaardigd, welke met succes den
grooten vijand, het zand, zal kunnen bestrij
den. Vroeger haalde men n.l. met sterke zand
zuigers het zand boven het wrak weg. Men werkte
en werkte, uren en dagen achtereen, en als men
onmetelijke massa's zand had weggezogen en weg
gespoten, was men nog niet veel verder, want
natuurlijk werd het gemaakte gat op den zeebodem
weer vanzelf aangevuld door het drijfzand. Men
ziet hetzelfde, als men op het strand een kuil
maakttergend en sarrend glijdt het zand telkens
weer langs de randen terug, hoe ijverig men ook
graaft en schepthet fijne, korrelige, glijdende
zand is eenvoudig niet tegen te houden. Erger
wordt het nog, als men het probeert dicht bij de
zee, waar af en toe een uitloopertje van de bran
ding in het kuiltje spoelt. Het natte zand is heele-
maal niet meer te houden; men krijgt den kuil
nooit zoover, als men het zand heeft weggeschept.
Men kan zich voorstellen, hoe het gaat op den
bodem der zee, waar het water voortdurend op
het zand staat. Nog erger werd het als er storm
opstak en de zandzuigers het werk moesten staken.
Wanneer men bij gunstig weer terugkwam, was
het gat op den zeebodem weer volkomen gevuld
met zand men kon weer van voren af aan met het
werk beginnen.
Dat alles meent men nu te kunnen voorkomen
door de installatie van den heer Beckers. Men
Natuurlijk zijn er meer dan eens pogingen ge
daan om het goud in bezit te krijgen. Ruim een
jaar na de schipbreuk werd er mede begonnen door
het Rijk, dat volgens oorlogsrecht eigenaar van
het kostbare wrak was geworden. Voor ongeveer
De „Doodemanskisten' op Terschelling, een meer dat zich
tusschen de duinen heeft gevormd. De schipbreukelingen
van de Lutine zouden hier begraven zijn; vandaar de naam.
De Lutine. het Engelsche oorlogsschip, dat in 1793 in de haven van Toulon op de Franschen was buit
gemaakt door de Engelschen. In 1799 zonk het. met een groote lading goud aan boord, bij Terschelling.
In Londen, in het gebouw van Lloyds, wordt nu
en dan een bel geluid, een sombere doodsklok,
die een tijding van rouw en rampen geeftwant
de bel wordt geluid, als bekend wordt, dat weer een
schip is vergaan. De bel, welke deze doodenbood-
schap over Londen luidt, is zelf afkomstig van een
schipbreuk van een der vele schepen, die op de
gevaarlijke Nederlandsche kust wrak gebeukt
zijn, van de Lutine, die in den nacht van 9 op
10 October 1799 ten Westen van Terschelling
verging, op de Westergronden. Alle opvarenden
verdronken één man bereikte Vlieland op een
stuk wrakhout, doch hij overleefde de gevolgen
van den vreeselijken nacht niethij stierf korten
tijd later.
De Lutine was een goudschip. Men weet, dat
in dien tijd Engelsche en Russische troepen in ons
land waren, die de Franschen uit ons gebied wil
den verjagen. O.a. was een Engelsche troepen
macht op Texeldeze troepen moesten soldij ont
vangen, en het geld hiervoor werd vanuit Enge
land verstuurd met het oorlogsschip de Lutine.
In de schatkamer lag meer dan een millioen gulden.
In dien tijd had echter ook de Bank van Engeland
besloten, hulp te verschaffen aan Hamburg,
waar een noodlottige malaise in den handel heersch-
te anderhalf millioen pond werd met de
Lutine naar Duitschland gestuurd. Al deze schat
ten gingen met het schip ten onder op onze zan
derige kust. Sinds 1799 dekken water en zand de
schatkamer dichtbij en toch vrijwel onbereik
baar sinds tientallen jaren.
F 660.000 werd toen geborgen meer kon men
met de hulpmiddelen van dien tijd niet boven ha
len. Later werd concessie verleend door het Rijk,
om verdere pogingen te ondernemen de helft
der geborgen waarde bleef dan eigendom van den
staat. Deze helft werd later door koning Willem 1
afgestaan aan den koning van Engeland als bewijs
van vriendschap tusschen de beide landen er
werd nadrukkelijk bij vermeld, dat Engeland er
geen recht op kon laten gelden. De Engelsche
koning nam het aanbod in dezen geest aan en schonk
het geld op zijn beurt aan de verzekeraars van het
schip, ter schadeloosstelling voor het geleden
verlies.
Andere pogingen gedurende de vorige eeuw moes-