De Prinses in den Wolkenkrabber
Uitslag Prijsvraag, voorkomende in het Premieboek „De Valsche Beschuldiging
DOOR ANNE GARDNER
Op de zestigste verdieping van het New-Yorksclie
Imperial-gebouw heeft Paul Grafton zijn privé-
kantoor, in welk vertrek liij, voor het oog der wereld,
resideert als de toekomstige eigenaar der Grafion
Maatschappij waarvan Paul's energieke groot
vader de oprichter was. In feite echter wordt deze
machtige maatschappij noch door den jongen Paul,
noch vanuit dit vertrek bestuurd. Dit geschiedt
door een directie welke zetelt en arbeidt in de lager
gelegen verdiepingen Paul is slechts een ornament,
iemand die geduld en ontzien wordt en wien men
daarom een privé-kantooren een ,,privé-secreta-
resse" heeft toebedeeld, welke laatste daarom slechts
zelden door haar jongen meester ontboden wordt.
Deze verveelt zich gruwelijk, niet alleen in zijn
hooggelegen kooi, maar ook daarbuiten, waar hij
nergens contact heeft met vrienden en kennissen.
Liever dan zijn avonden door te brengen met zijn
humeurige grootmoeder, bergt hij zichzelf op in zijn
privé-vertrek, waar hij uren lang naar buiten kan
staren door de groote spiegelruit naar beneden op het
gekrioel daar in de diepteOp een avond dat
hij weer zoo aan het venster stond, werd hij door
een of ander geluid uit zijn sombere gepeinzen
gewekt, hij kwam tot het bewustzijn dat zulk een
geluid op die plaats en op dat uur niets goeds kon
voorspellen, greep derhalve een stok en posteerde
zich bij de deur welke hij ten slotte met een ruk
opende om tot een merkwaardige ontdekking te
komen.
We laten thans de schrijfster aan het woord van
dit gezellig, prettig en boeiend geschreven premie-
boek, hetwelk u dezer dagen door onze bezorgers of
agenten zal worden aangeboden tegen de uiterst
billijke vergoeding van slechts 17 '/2 cent voor een
ingenaaid of 70 cent voor een gebonden exemplaar.
Tegenover hem in de deuropening, met op
geheven hand, als bescherming tegen den op
geheven stok, stond een meisje.
Paul had zich voorbereid op een botsing met
een troep onbesuisde kerels. En nu dit meisje
wat een tegenstelling I Zij was jong, niet heel
groot, en slank, maar niet mager. Zij droeg een
effen donkere japon. De hand, die zij omhoog
gestoken had, was klein en mooi gevormd, en zij
droeg er geen ring aan. Een paar groote, ver
schrikte oogen staarden hem aan. Veel meer kon
hij van haar gezicht niet zien, maar haar wenk
brauwen waren fraai gebogen, en een lok zacht,
donker haar kwam onder haar kleine hoedje uit.
Paul had zich nog nooit van zijn leven zoo
onnoozel gevoeld. Door den terugslag van zijn
gevoelens was hij voor 't moment niet in staat,
iets te zeggen of te doen, en het meisje stond nog
steeds als een standbeeld, met de hand voor het
gezicht, ongetwijfeld doodsbang.
Arm kind I Zij had zoo iets tengers en hulpeloos,
zij scheen zoo geschrokken te zijn, dat er iets
begon te roeren in Paul dat hij de verlegenheid
vergat, die hij tegenover meisjes altijd gevoeld had.
Tegenover meisjes namelijk, die wisten dat ze
„bij" waren, en schrandere dingen zeiden om het
te bewijzen meisjes, die wisten, dat ze knap waren,
en de hulde opeischten, die ze voor haar schoon
heid verdienden. Maar hier stond een meisje, dat
behoefte scheen te hebben aan bemoediging en
steun. En Paul begon zich van zijn riddertaak te
kwijten met een hoffelijkheid, die hij in zichzelf
nooit had gekend.
„Ik was net een beetje aan mijn kamergymnas
tiek," zei hij, en hij maakte een paar zonderlinge
zwaaien met zijn stok. „Lacht u me alstublieft
niet uit I"
De oogen van het meisje keken naar hem,
ongeveer op dezelfde manier, dacht hij, als een
opgejaagd dier de bewegingen moest volgen van
den jager, die naderde. Hij deed nog eens extra
zijn best. om haar te overtuigen, dat zij niets te
vreezen had, door den stok achter zijn rug te doen
verdwijnen. Hij maakte een handbeweging naar
den kant van zijn bureau.
„Ik zat net te hopen, dat er maar eens iemand
kwam. 't Is hier zóó verschrikkelijk stil 's avonds."
En toen zag hij, dat de hand alleen maar dienst
deed om een neiging tot lachen te verhelen, en
dat de oogen ietwat spottend keken, en volstrekt
niet opgejaagd. Hij voelde zich een echten kwa
jongen.
„U bent warempel heelemaal niet bang I" zei
hij verwijtend.
Toen liet het meisje haar hand zakken, en er
vertoonde zich een pikant, aantrekkelijk gezichtje.
Snel had zij haar roode lippen gedwongen tot een
trek van beschroomden ernst, maar haar donkere
oogen, onder lange, zwarte wimpers, straalden
van pret. Het was 'n mooi, lief, levendig gezichtje,
met dat blank en rood en zwart, en die lachende
oogen.
„O, pardon I" riep ze uit, „had ik bang moeten
zijn
„Nou ik moet er nogal kwaadaardig uit
gezien hebben, denk ik, toen ik achter die deur
vandaan sprong, en met een knuppel tegen u
stond te zwaaien I" Wat was dat voor een meisje,
om zooiets grappig te vinden
„Ik vond u wel leuk," antwoordde het meisje.
„Streng, maar niet wild. Zoo'n soort van wrekenden
engel. Wie dacht u eigenlijk, dat er was?"
Paul lachte een spijtig lachje. „Een stuk of zes
bandieten met een machinegeweer I"
„Oo I" Ze deed niet plagerig meer en keek hem
aan met ontzag. „Dan vind ik u verschrikkelijk
dapper, om op zooiets af te gaan met niets dan een
wandelstok I"
„Heelemaal niet dapper," sprak Paul haar snel
tegen, ,,'t Kon even goed wat anders zijn. En dat
was 't ook."
Toen begon het meisje ineens weer te lachen
maar heel anders op een vriendschappelijke,
heel lieve manier. Dat lachje zei Je bent van 't
goede soort. Ik mag je wel, en ik vind dit spelletje
wel leuk." Dat lachje drong Paul in het hart
en begon zich daar te weren op een totaal nieuwe,
maar beslist prettige manier.
Ten eerste gaf 't hem een gevoel, zooals een
eenzaam kind zou hebben, als 't een prettigen
speelkameraad kreeg. Ten tweede vergat hij er
door, dat hij tegen vrouwen nooit iets wist te
zeggen. Hij vergat zelfs zich af te vragen, wie
dat meisje was, en wat zij hier kwam doen. Kort
om, dat lachje was de verklaring voor heel de
(anders onbegrijpelijke) houding, die Paul aannam
in het gesprek, dat er volgde.
Hij was zich nog maar van cén ding bewust
zij was door een soort wonder aan zijn deur ver
schenen, en hij zou niet willen, dat ze weer weg
was. Ze was zoo opgewekt en levendig, zoo echt
menschelijk en zoo geruststellend ze vroolijkte
zijn trieste kamer op en ze verjoeg de ziekelijke
invallen, die hem bestormd hadden. Hij spande
al zijn vindingskracht in, om haar gezelschap niet
te verliezen.
„Ik verzuim schromelijk de plichten der gastvrij
heid," verweet hij zichzelf hardop. „Komt u niet
even binnen Hij wou haar met een hoffelijk
gebaar naar binnen nooden, en merkte, dat hij
dien lammen stok nog in de hand had. Toen
lachten zij weer, beiden, en snel zette hij den
knuppel weer in zijn hoek. Toen hij terugkwam,
stak hij beide handen uit.
„Alstublieft. Ziet u Niets in mijn handen, en
niets in mijn mouwen. Als u mij de eer wilt aan
doenMet een diepe buiging herhaalde hij
het uitnoodigend gebaar.
„O, maar u begrijpt.... 't is een ver
gissing I" Het meisje werd verlegen en aarzelde.
„Ik.... ik had heel iets anders verwacht. Ik....
moet gauw weg.
„Weg?" Paul was zichtbaar teleurgesteld. „Ver
telt u me dan ten minste, wat u verwacht had.
Misschien kan ik er u toch aan helpen."
„Zoo bedoel ik 't niet I" Het meisje lachte weer.
„Ik wou zeggen ik moest hier heelemaal niet
zijn. Ik heb hier niets te maken."
„Dan staan we kiet 1" riep Paul triomfantelijk.
„Ik heb hier óók niets te manen. Als ik den heelen
dag aan dat bureau kan zitten nietsdoen, kunt u
wel een paar minuten blijven zitten."
„Als dat een raadseltje is, geef ik 't op."
„Als ik 't uitleg, komt u dan binnen
Het meisje aarzelde, maar nieuwsgierigheid
scheen te winnen. „Heel even dan."
Paul had een gevoel, alsof hij een wondere
prestatie had verricht, toen zij haar plaats vlak
voor de deur verliet en zich naar binnen waagde,
met een bewonderenden blik naar het weelderige
meubilair.
Hij volgde haar blik, en vroeg „Hoe vindt
u 't
„Prachtig natuurlijk," antwoordde ze. „U
schijnt 'n heele meneer te zijn, dat u zoo'n kantoor
hebt."
„Dat is het antwoord op het raadsel," zei hij,
alsof daarmee alles verklaard was. ,,'t Is allemaal
voorwendsel. Dit...." Hij wees naar een kostbaar
muurtapijt, en toen naar een prachtig Oostersch
vloerkleed, „en dit en dat vooral 1" Bij de
laatste woorden wees hij naar het kolossale ge
beeldhouwd eiken bureau.
„Hoe meer u praat, des te minder begrijp ik
er van," zei het meisje. „Wat bedoelt u eigenlijk
Maar haar belangstelling was gewekt ze scheen
er niet meer aan te denken, heen te gaan.
„Een voorwendsel," begon Paul gewichtig,
„is een poging om iets te laten lijken, wat het
niet is. Door dit decor tracht ik den indruk te
wekken, dat ik een man van gewicht ben. Het
blijkt te werken bij menschen, die me absoluut
niet kennen."
Het meisje voelde den ernst, die er onder de
schertsende woorden school, en ernstig was haar
antwoord. „Ik heb geen verstand van zaken, maar
ik weet wel, dat niemand zoo'n kantoor voor niets
heeft. Als u geen man van gewicht bent, wat doet
O hier dan den heelen dag
Paul glimlachte op een wrange manier. „Uit
het raam kijken."
En toen hij den ongeloovigen trek zag in het
gezicht van het meisje, voegde hij er snel aan toe
„Niet als er menschen zijn, natuurlijk. Enkel als
ik alleen ben."
Haar verwondering veranderde in ergernis. „Nu
houdt u me voor den gek," zei ze.
„Nee, heusch niet. 't Is zoo. Komt u maar eens
kijken. Is 't geen prachtig gezicht?"
Onwillig gaf het meisje hem zijn zin. Paul deed
het raam zoo wijd mogelijk open naast elkaar
bogen zij zich over de lage vensterbank, en zagen
zij neer op het panorama beneden hen.
Stad zagen zij, zoo ver zij kijken konden, een
mozaïek van licht- en schaduwvakken blokken
graniet, die ééns wolkenkrabber geheeten hadden,
maar nu schenen neer te hurken aan de voeten
van den reus. Nieuwere gebouwen, hooge blokken
metselwerk, glansden hier en daar, als verlichte
trappen naar de altaren van onverzadigbare
goden. Kleine, felle reclames tintelden in de verre
diepte, wezens van een andere wereld toeroepend,
den krioelenden menschjcs, die zich over de
heete aarde bewogen. Het was, alsof Paul en dat
meisje hingen in de oneindigheid, en naar een
schouwspel keken, dat voor hun vermaak gegeven
werd.
Hoe het verdere verloop van dezen roman is,
welke rol deze plots verschijnende jongedame er in
speelt, en hoe zij dit doet, zal u onder het aller
aangenaamst tijdverdrijf van de lezing hiervan
duidelijk worden.
In dit boek bevindt zich ook een prijsvraag
voor welker goede oplossing een aantal prijzen
is beschikbaar gesteld.
Op verzoek van de Administratie der Hollandsche Bibliotheek deelen
wij hier den uitslag mede van de prijsvraag, voorkomende in het boek
„De Valsche beschuldiging".
De gevraagde woorden zijn
1. lachen 2. uiteen 3. carton 4. humaan 5. tarten 6. varken
7. albion 8. ademen; 9. rollen; 10. tanden; II. duiden; 12. inzien;
13 erwten; 14. nukken; 15. staken; 16. torsen.
Het woord, bestaande uit de eerste letters dezer woorden, is dus
LUCHTVAARTDIENST.
De hoofdprijs, zijnde een prachtige verstelbare fauteuil met kussens,
viel ten deel aan R. H. v. Otterloo, Wilhclminastraat 10, Emmen (Dr.).
De overige prijzen, ieder F 2.50, aan Mej. F. Karei, Nieuwe Binnen
weg 302, Rotterdam T. Schrap, Bergakkerweg, Nunspeet J. B. Faber,
Petrus Hendriksestraat 43a, Groningen C. J. Krug, Dijkstraat 83,
Vlissingen H. Swart-Heespelink, Zwitserswaltje 2, Leeuwarden P.
Seip, Roelof-Arendsveen Mej. G. H. Naaktgeboren, Afrikaanderplein
33 a, Rotterdam U. J. Hofman, Tuinstraat 30, Assen M. Vonk-Kiepe,
O.Z. Voorburgwal 86 1, Amsterdam; J. Gerritsen, Grootestraat 137,
Almelo M. Joosten, Zutphenschestraat 4, Apeldoorn H. v. Heessel,
Eerschot A 499, St. Oedenrode C. M. Filet, Palmstraat 13, Utrecht
Mej. A. Hermans, Dorpstraat 87, Eijs-Wittem H. J. Schalkcr, Loenen-
scheweg K 132, Eerbeek Mej. G. C. v. Loenen, Veenweg 22, Deventer
W. v. d. Linden, No. 114, Hoog-Blokland J. H. Perriëns, Amstenrade
(L.) R. E. Filet, Wilhelminalaan 6, De Bilt M. Michiels, Beugen.