Md oeumuniddd van ónzen Ufd.
No. 5.1
VRIJDAG 19 MEI 1933
1629
Voordat de 31ste Augustus kwam, de dag, waarop de proef een einde zou
nemen, ontving Beatrice een klein, vormelijk briefje van Borradaile's Limited,
zooals de zaak nu heette, met de mededeeling, dat haar plaats nog open was,
als ze soms op kantoor terug wilde komen. Het was geschreven door den nieu
wen Londenschen directeur. Het vroeg heel wat moed, om tot dat besluit te
komen. Lady Bromwich had haar gevraagd toch te blijven.
„Lief kind," had ze gezegd, „die proefneming was toch eigenlijk maar
onzin. Ik ben van je gaan houden en ik word zoo langzaam aan een oud karre-
paard. Ik voel me eenzaam. Blijf bij me en wees mijn dochter, of als je dat
liever wilt, mijn kleindochter. Voordat hij uit Londen vertrok, heeft Borra-
daile me nog gezegd, dat hij het erg prettig zou vinden, als je bij me bleef."
Maar Beatrice had genoeg van de groote wereld gezien, om er gesteld op
te zijn, maar ook genoeg om er een beetje bang voor te wezen.
„Nee, tantetje," zei ze. „Ik heb een heerlijke vacantie gehad, een vacantie
zooals een meisje van mijn positie nooit of nimmer heeft. Maar nu is die uit
en keer ik liever terug in de wereld, waarin ik thuis hoor."
„Dan heb je lef genoeg om de groote nationale wedrennen te winnen,"
zei de oude dame.
„Maar daarom zal ik u en uw vriendelijkheid en goedheid nog niet ver
geten," zei Beatrice zachtjes, „en als u het toestaat, zal ik nu en dan nog eens
komen bezoekenen komen kijken als u een pijp rookt
Lady Bromwich grinnikte.
„Kom zoo dikwijls als je maar wilt, liefste," zei ze. „Je bent welkom als
een zak haver 1"
De Londensche groote wereld is toch niet zoo harteloos als ze wel schijnt
er bleken heel wat menschen te zijn, die het erg jammer vonden, dat ze het ge
zelschap van de aardige miss Waynflete zouden moeten missen. Maar op slot
van zaken kwam het toch op hetzelfde neer. Ze keerde terug naar haar kamers
in Brixton en haar schrijfmachine in de City, en ze was menschelijk genoeg om
aan beide een hekel te hebben en flink genoeg om ervan te maken, wat ze
kon. Het nieuws, dat mijnheer Borradaile binnen enkele dagen zou terug
komen, was haar welkom. In een wereld, waarin zooveel verandert en waarin
zooveel menschen zich zoo heel anders toonen dan men verwacht heeft, was
het een heerlijke rust te kunnen denken aan iemand, die altijd hetzelfde bleef,
die altijd zeker van zichzelf was, die niets vergat behalve zichzelf.
Dienzelfden avond kreeg miss Waynflete een bezoeker, dien ze wel het
minst van allen verwacht had. Het was de heer William Huggings. Hij was
erin geslaagd tot in de eetkamer door te dringen en bleef daar vrij schaap
achtig staan kijken.
„Wat wilt u van me vroeg Beatrice.
„U om vergiffenis vragen, miss," zei hij verlegen, „en enik geloof,
dat dit hier wel voor u van een beetje belang is."
Hij haalde een pak papieren uit zijn zak te voorschijn. De omslag droeg
het opschrift „Gevonden op het strand van Cornwall, ongeveer twee mijl
van Newquai, door A. Preston. De papieren bleken erg door het water be
schadigd te zijn en lagen in de buurt van een gebroken zwarte flesch. Ik ver
onderstel, dat de papieren daarin gezeten hebben en door den vloed aan land
zijn gespoeld. A. Preston."
„Maar wat heb ik daarmee te maken vroeg Beatrice. „En hoe komt u
er aan
„Ja, miss, dat is zoo gegaan, ziet u," zei Huggings. „Ik stond op het
Paddington-station op een trein te wachten en toen heb ik bij vergissing
den koffer van iemand anders meegenomen...."
De heer Huggings kuchte eens en bekeek met aandacht zijn pet. En
Beatrice begon waarschijnlijk te lachen, wat heel verkeerd van haar was.
Het was immers duidelijk, dat mijnheer Huggings zich bij zijn andere bezig
heden ook op het stelen van handkoffers had toegelegd.
„In dien koffer zaten deze papieren," vervolgde hij, „en als u ze eens wilt
doorlezen, dan zult u zien, dat uw naam erin staat. Ik kan het zoo niet zeggen
ten minste niet met zekerheid, maar ik geloof toch wel, dat u er blij mee zult
zijn. U moet er maar mee naar een notaris gaan, miss."
„Het is erg vriendelijk van u geweest, dat u ze mij gebracht hebt," zei
Beatrice.
„Dat beteekent heusch niets, miss," zei Huggings edelmoedig. „Als u
indertijd geen goed woordje voor me gedaan had bij dien jongen meneer
hij was wel erg aardig, maar een beetje hardhandig dan had ik nu gezeten.
Dus, tot ziens, miss, en veel geluk ermee."
Mijnheer Huggings bleef aan de deur even treuzelen en begon dan „Ik
heb nog 'n heel aardig hondje...."
„Nee, nee, vanavond koop ik geen hondjes," zei Beatrice snel.
„Ik vraag ook niet, of u hem koopen wilt, miss. Ik dacht zoo, dat u hem
misschien wel van me wou hebben, als een gedachtenisje aan vroeger, ziet
u
En zonder op antwoord te wachten, schuifelde de heer Huggings op zijn
eigenaardige snelle manier de deur uit, maar liet op tafel een klein, jong hondje