No. 1
VRIJDAG 2 JUNI 1933
21
ófx teis dooi Jtedotland.
Een krachttoer .van een kraan
bij den bruggenbouw te Arn
hem, n.l. een poging om den
Eusebiustoren omhoog te halen.
Het werd haar licht in het hoofd, wilde beelden
joegen door haar hersenen. Ze moest maar zien,
dat ze er gauw kwam. Ze drukte haar voet neer
op het gaspedaal.
„Niet zoo hard zei de man scherp.
Door een waas zag Valerie, dat de wijzer bij
de tachtig stond.
„Ik dacht er niet aan," zei ze. De man wou
natuurlijk niet, dat ze aangehouden werden. Het
was een bandiet. Had ze vergeten. Hij zag er
niet naar uit, maar ze moest er om zien te denken,
dat hij er toch een was. Hij kon natuurlijk niet
weten, dat zij evenveel angst had voor de politie
als hij. Hij dacht, dat zij een keurig, deftig meisje
was.'t Leek er nogal wat op Plotseling braken
de zenuwen door. Valerie wierp het hoofd naar
achter en begon te lachen. De wagen zwenkte
gevaarlijk naar één kant van den weg.
„Past u toch op maak geen grapjes I" De
man had het stuur gegrepen, en wrong den wagen
terug naar het midden van den weg. „Scheelt er
iets aan
„Ik zat net te denken, dat 't zoo komiek zou
zijn, als we gearresteerd werden. Twee vliegen in
één klap. We zitten in 't zelfde schuitje, ziet u.
U bent een soort straatroover of zooiets en ik
ben een dievegge."
„Wat zegt u
„Ik ben een dievegge. Een dievegge!" Valerie
lachte weer of was het snikken De man wist
het niet zeker. „Die auto hoort niet aan mij. Ik
heb hem gestolen."
„U maakt gekheid."
„Ik wou, dat 't waar was Zij was weer kalmer.
Haar knappe ovale gezichtje had een uitdrukking,
alsof het alle leed van de wereld kende.
„Ik zeg u de zuivere waarheid. Ben ik er naar
gekleed, om zoo'n wagen te hebben Kijk maar
eens naar mijn mantel, en mijn hoed, en mijn
handschoenen. Kijk maar niet naar m'n gezicht
dat kan er best mee door dat hebben de mannen
me ten minste gezegd, vanavond nog. Maar je
hebt er niets dan narigheid van, als je knap bent.
Ik ben nog verschrikkelijk jong 't is me niet
aan te zien, dat ik steel."
De man begon haar naar de letter te gehoor
zamen. Hij greep achter zich, om het lampje mid
den in den wagen aan te steken, en zijn oogen
bekeken nauwlettend het tengere figuurtje in het
verkleurde zwarte bontmanteltje. Wat waren
haar handschoenen dun Haar handen moesten
zoowat afvriezen. Daar had hij niet aan gedacht.
Zelf had hij dure handschoenen met bont aan.
„U ziet er niet bepaald weelderig uit," zei hij
rustig. „Ik moet wel aannemen, dat u de waarheid
gezegd hebt."
„Dat heb ik zeker I" antwoordde ze snibbig. „En
ik zal u nog meer vertellen. Ik kan niet meer voort.
Ik ben te koud. Ik bevries I" Haar stem sloeg
over en ze zweeg. Ze remde en de wagen bleef
hortend, knarsend staan, dicht aan den kant van
den weg. „Laat me alstublieft uitstappen. Ik
geef niets meer om mijn leven. Voor mijn part
vries ik dood. Neem den wagen maar mee, en
„Ik weet wat beters," zei de man. Hij opende
het portier aan zijn kant en stapte uit, kraag op
zettend tegen sneeuw en wind.
„Schikt u maar op. Ik zal sturen." Hij haalde een
bontdek achter uit den wagen en sloeg het met
zorg om haar heen.
„Er is hier een paar minuten vandaan een café.
Daar zullen we stoppen en een kop koffie drinken.
U hebt 't hard noodig."
Valerie gaf geen antwoord. De deken gaf heer
lijke warmte. Zij kroop diep in de bonten plooien
en deed haar oogen dicht. Haar lange wimpers
schenen het zachte wit van haar fijne gezichtje
te raken.
„Jonger dan ik dacht," zei de man bij zichzelf.
„Haast nog een kind."
Luidop zei hij „We zullen wel gauw benzine
moeten innemen. Hebt u geld
„Heb ik u al gezegd geen penny."
„Is 't zóó erg?" vroeg hij zacht.
„Gelooft u maar gerust dat 't nog veel erger is
„Daarom hebt u zeker dien auto meegenomen
„Nee ik heb hem niet gestolen, om hem te
verkoopen." Ze kwam overeind en haar oogen
keken hem bijna smee-
kend aan. „Ik heb den
wagen genonien, om weg
te komen. Ik ben in den
namiddag naar Chicago
gekomen, omdat een zoo
genaamde vriendin me
een betrekking bezorgd
had. Maar ik bedank
voor zulke betrekkingen.
Dan maar liever honger.
Al is dat ook geen pretje.
Ik heb er ondervinding
van. Ik ben een paar
maanden geleden naar
Elgin gegaan, omdat mijn
vader overleden was, en
ik had geen mensch, waar
ik naar toe kon. Ik woon
de er goedkoop en ik
dacht in de stad een be
trekking te kunnen vin
den. Eindelijk héb ik er
een gevonden. Maar toen
ik er 'n paar uur was.
toen ben ik 't huis uit ge-
loopen en een zijstraatje
doorgegaan. Ik wist niet,
waar ik heen moest en 't
kon me niet schelen ook,
als ik dóór maar van
daan was. En toen zag ik
dezen wagen op 'n hoek
staan. De motor liep en
er was geen mensch te
zien. Toen kreeg ik het
idee, ermee terug te rijden naar Elgin. Vader had
me rijden geleerd in onze goede dagen. Ik was
overstuur voor ik 't zelf goed wist, had ik 't
portier open en reed ik weg."
Zij huiverde weer.
„Nog koud
„Ja van binnen."
„We zijn er." De man liet den auto kort draaien,
een erf naast een groot ouderwetsch huis op. Er
scheen door een paar ramen licht naar buiten.
„Mijn moeder is nog op, zie ik. Gaat u mee
Dan krijgt u ten minste warmte, en wat goeds te
eten. Dan komt u weer heelemaal bij." Zijn grijze
oogen lachten aanmoedigend, toen Valerie aar
zelde.
„Ik beloof u, dat u niet voor de tweede maal
zult hoeven te vluchten vanavond. Ik heb een
massa gebreken, maar een ploert ben ik niet.
Trouwens, als u mijn moeder gezien hebt.
„Ik was heelemaal niet bang," zei het meisje
langzaam. „Ik vroeg me alleen af, waarom u dit
doetwaarom u zoo vriendelijk voor me bent."
„Ja, kijkt ii eens," zei de man ernstig, „ik heb
zoo'n beetje 't gevoel, dat ik min of meer aanspra
kelijk ben voor uw toestand. Ik heb u achtervolgd
van 't moment af. dat u met dezen wagen voor 't
Concordia-gebouw in Chicago vandaan bent ge
reden. Ik kwam net naar buiten, toen u in den auto
stapte. Ik wou eerst drukte maken;" Hij lachte
even bij de herinnering. „Maar toen besloot ik
een taxi te nemen en u na te rijden, om te zien
wat u wou, voor ik de politie waarschuwde."
„Dus u hebt 't gezien riep Valerie uit.
„Ja zeker, ik had u gezien en ik vond 't een
verbazend interessant geval." Hij stak een bruine,
stevige hand uit, om haar de stoep op te helpen.
Onmiskenbaar groeide zijn eerste belangstelling
nog steeds aan. Zij voelde den warmen greep van
zijn handen, warm, omdat hóór handen zoo koud
waren.
„U kunt me onder de gegeven omstandigheden
niet eens kwalijk nemen, dat ik u gevolgd ben,"
sprak hij zacht door, met een bijna verontschuldi
gend glimlachje. „Die auto is namelijk van mij,
ziet u."