'De giiv-e Een boek als een stralende lentemorgen 1 Een boek vol heerlijke levensvreugde, blij en opgewekt, en ook al wordt zoo nu en dan de blijde toon getemperd door een sombere noot weer spoedig schijnt de zon, aan welker ver kwikking de meest stuursche lezer eenvoudig niet ontkomen kan 11 De buitengewoon scherpe opmerkingsgave waarvan de schrijfster, Lida Larrimore, hier blijk geeft, maar vooral ook de fijne humor waarvan deze roman doortinteld is maken het lezen hier» van inderdaad tot een intens genot. Het is de geschiedenis van een ouderloos ge» zin, vier kinderen, die door het verlies van hun vader, die hun alles was, op het punt staan „ver kaveld" te worden onder de diverse, minder sympathieke bloedverwanten die het als een, overigens niet al te aangename, plicht beschou wen om zich het lot van 't verweesde vierspan aan te trekken. Liever dan van elkander geschei den te worden besluiten ze op een zeer vroegen morgen, in alle stilte, het huis waar ze zulke heerlijke jaren hebben doorgebracht en dat hun zóó dierbaar geworden was, te verlaten een onbekende lotsbestemming tegemoet. Waar en bij wien ze nu terecht komen, wat de gevolgen zijn van de annexatie door hun nieuwen beschermer, zoowel voor henzelf als voor dezen laatste, hun gesprekken en wederwaardigheden, dit alles door een meesterhand verteld en be» schreven, vindt u in dezen nieuwsten premie» roman, welke destijds bij zijn verschijning in Amerika door een ieder met loftuitingen is be groet geworden 1 Er is maar één verschil fnsschen de oor spronkelijke Amerikaansche uitgave en deze smeffelooze vertaling, dat de eerste een paar dollars kost en de laatste slechts 17% cent ol, gebonden in prachtband, 70 cent. Franco toezending volgt na ont vangst van resp. 22% ol 80 cent. Een klein gedeelte, een idyllische episode waarin twee der hoofdfiguren op den voorgrond treden, laten we hier volgen: De auto, een two-seater met gedeukte spatbor den en één blind kopiicht, rammelde door de Handelsstraat, en dreigde bij iederen kuil of bult in duigen te vliegen. Dick had de kap neergelaten en de wind verwarde Barbara's haren. Wat zou ze vanavond een werk hebben, om het weer uit te kammen 1 Maar zij trok er zich niets van aan. Het was leuk, den wind in je haren te voelen. Het was leuk, om met Dick te rijden. „Zit je goed vroeg hij, boven 't tumult van den motor uit. Zij knikte en riep toen „O Dick, kijk eens naar die dahlia's van juffrouw Abbie 1 Prachtig, hè? Zoo groot 1" De dahlia's voor het lage witte huisje waren dikke satijnen rosetten, geel en lila en diep wijn rood. Dick keek er nauwelijks naar. Van terzijde staarde hij naar het tengere, opgetogen persoon tje, dat met haar schouder zijn arm raakte. Als hij alleen was, dacht hij, dat hij haar precies kende de manier, waarop haar haar achteruit golfde van haar voorhoofd, en haar neusje, en het kuil tje, dat wakker werd als zij lachte. En toch was zij, iederen keer dat hij haar zag, een nieuwe verras sing voor hem. Lieveling 1 dacht hij, toekijkend, hoe ze wuifde naar den voerman op zijn wagen.. Heerlijk kind 1 „Dick 1" Haar stem, lachend, maar een beetje verschrikt, dwong hem, op de smalle straat te letten. „Dick 1" Ze zuchtte verlicht. „Je zat haast tegen een stoep aan 1" Zij waren buiten de stad. De weg strekte zich voor hen uit, bochtig, nu en dan dalend en rijzend, de grillige kustlijn volgend. Dick gaf meer gas. Barbara reed graag hard op dit stuk weg. Dan was 't net, of je in een bootje zat, zei ze. Hij hoorde haar opgewonden kreetjes. Hij voelde haar hand om zijn arm knellen. Zij vond alles zoo heerlijk, kleine dingen maar cadeautjes, het vooruit zicht op een partijtje, in een rammelend Fordje over een bochtigen weg hobbelen. Het leven was een heerlijk avontuur voor Babbie. Zou het altijd blijven, dacht hij. Ai 1 Was dat een gans, dat waggelende beest Het wagentje zwenkte opeens scherp, en bleef staan aan het randje van de helling. Barbara tuimelde tegen hem aan. Hij voelde haar zachte, zijige haar langs zijn wang strijken. DOOR LIDA LARRIMORE „Hebben we 'm geraakt vroeg ze ademloos. „Ik geloof 't niet." Het viel hem moeilijk, zijn gedachten bij de gans te houden. Zij keken achter zich. De gans, veilig aan den kant van den weg, stond naar hen te kijken, schril te schreeuwen en haar veeren weer glad te strijken. „Net de oude mevrouw Jackson," zei Barbara, „als ze uitpakt tegen Jamie en Tip." Zij keek glimlachend naar hem op door een waas van verwaaid haar. Zoo had ze er ook uitge zien, dacht Dick, toen hij naar den eersten keer zag, van den zomer drie jaar geleden. Toen was ze in zijn armen komen vallen. Hij kwam naar buiten uit het atelier van haar vader, en opeens was er een tenger figuurtje, met bloote beenen en een pruik krullig haar, van 't dak van 't atelier af komen glijden, precies in zijn armen. „Bij tante Josephine n.ocht ik nooit ergens af glijden," zei ze, toen ze haar stem weer gebruiken kon. „Ik bij tante Ida ook niet," had hij geantwoord. Zoo waren zij vrienden geworden. Hij was heel dikwijls naar het grijze huis gegaan. Christoffel Thorne was een interessant mensch. En Dick had zich aangetrokken gevoeld tot de kinderen. Het vroolijke gezin was hem steeds een vreugde. Maar Barbara was zijn lievelingetje. Haar veran derlijke stemmingen verbaasden en vermaakten hem. Zij was precies een Aprildag, vond hij enkel lachjes en traantjes en humeurtjes en onverwachte buitjes. In de maanden, dat hij niet in stad was, dacht hij aan haar. Mooie voorwerpen brachten haar in zijn gedachten een bloem, een vroege ster, een paar kleine muiltjes.... „Gaan we naar Langhoek, Dick Barbara's stem riep zijn gedachten terug uit het verleden, „Of zullen we de gans inviteeren, en hier blijven picknicken „Pardon." Hij glimlachte verontschuldigend en haalde snel de handrem over. Het wagentje ratelde voort over den bochtigen weg. Zij kwamen voorbij lage witte huisjes en appelboomen voorbij het kerkje van Truro, vier kant en wit, met een torentje, dat door kleurig loof heen prikte voorbij een molen, die traag de wieken draaide langs heggen, waarachter roode en witte koeien luierden op dampige weiden. Bar bara praatte vroolijk, en ontdekte allerlei wonderen. Dick zat zwijgend, in gedachten verdiept. Wat zou ze wel gezegd hebben, vroeg hij zich af, als hij den ring aan haar andere hand had gestoken Hij had het willen doen, maar hij had niet gedurfd. Zij had er zoo jong uitgezien, met die gele jersey, en dat lint om het haar. Zou zij begrijpen, dat hij haar liefhad, zooals een man een vrouw lief heeft dat hij het avontuur van haar leven wilde deelen Er waren tijden, dat ze een volwassen mensch leek. Maar vanmorgen, onder de wilgen, waren haar oogen jonger geweest dan die van Gay op één seconde na misschien. Liever wachten. Maar als hij haar eens verloor.... Er kon altijd iemand verliefd worden op Barbara. Morgen moest hij weg „We moeten hier den hoek om, Dick als je 't soms niet gezien had...." „Ik lette niet op," bekende hij, en hij reed achteruit, van den grooten weg den zijweg op, die door een stuk bosch naar zee leidde. „Ik ben een beetje verstrooid vandaag." Barbara zweeg nu ook, en keek naar de voorbij schietende boomen. Waar zat Dick over te pein zen Hij was zoo stil, en hij tuurde maar recht voor zich uit. Had ook hij een droefgeestig gevoel, door alle geluk heen Haar scheen hij vergeten te zijn. Zij had het zich maar verbeeld, onder de wilgen, dat hij haar op een andere manier had aangekeken. Zij voelde zich opeens heel klein en verdwaald en eenzaam. Maar dat gevoel verdween, toen zij langs de steile helling van slipperig zand naar het strand ploeterden. Zij kon zich niet droefgeestig meer voelen. Het was zoo'n heerlijke dag. Met bloote voeten gingen zij langs den kant waden. Wat was het water koud Haar teenen schenen te be vriezen. Dick hield het langer uit, maar zij riep hem, en zij renden het breede witte strand langs, tot zij weer warm waren. Zij speelden met den strandbal en vonden een gloednieuw spelletje uit. Het was een genot, te roepen en te zingen, en zooveel mogelijk lawaai te maken. Niemand kon het hooren. Zij waren alleen in een wereld van zand en zonneschijn, een blauw met gouden wereld, zonneschijn en zee en lucht. Zij maakten de lunch-mand open en schrokten als gulzige kinderen. Het was ook allemaal zoo heerlijk, de sandwiches, de taartjes, de koffie, gloeiend heet uit de thermosflesch in de tinnen bekertjes geschonken, die Dick had meegebracht. En onder in de mand vonden zij een verrassing gesuikerde noten. Martha had extra haar best ge daan. Martha was een schat. Toen zij geen kruimeltje meer aankonden, strek ten zij zich uit op de dekens. Dick stak een sigaret aan en blies ringen, die in elkaar zaten. Barbara bewonderde ze. Zij bewonderde Dick. Hij was zoo knap, met dat goudachtige bruin, en zijn oogen waren zoo diepblauw als de lucht in een vorstigen nacht, 't Was prettig, bij hem te zijn, hier te liggen, dommelig en warm, overplenst door golven zon licht. Omdat zij zich gelukkig voelde, neuriede zij het liedje, dat haar den heelen dag niet uit 't hoofd had gewild „Wij zeilen over de zeeën, wij vangen een massa visch Dick hoorde het zacht zoemende geluid. Hij ging op zijn elleboog steunen, om haar beter te kunnen zien. Zij lag gekromd als een katje, met de oogen half dicht, en 't hoofd op de armen. Er groei de teederheid in zijn hart. „Babbie," zei hij warm. „Mmmm „Babbie.... ik ga morgen weg." Het neuriën hield op. Haar bruine oogen gingen wijd open. „Weg „Terug naar "New York." Barbara wendde haar hoofd af. Ze wou niet, dat Dick haar gezicht zag. Ze voelde, dat het op schreien stond. Het was vreemd, dacht ze, dat ze zin kreeg om te huilen om Dick. Verleden jaar en het jaar daar vóór was hij gewoon een van de jonge schilders, die 's zomers naar hun stadje kwamen, en altijd met vader kwamen praten, en naar zijn schilderijen kijken, en van zijn sherry drinken. Dick was alleen knapper dan de anderen, en leuker en hartelijker. Vader mocht hem bijzonder graag. De kleintjes hielden ook van hem. En zij had van hem gehouden op dezelfde manier als van ouden Ramon, den schoenmaker, en van Manuel, die haar meenam uit zeilen, en van Jake Pringle, den voerman, en van Tommy Lynne, en van al haar vrienden.... „Babbie! Kijk me eens aan, Babbie...." Ze kon hem op 't oogenblik niet aankijken. Strak bleef zij staren naar een bol wolkje, dat langs den hemel dreef. Dezen zomer was 't anders geweest. Van 't begin af eigenlijk al. Door de manier, waarop Dick haar had aangekeken, toen hij met Juni kwam. Ze wist nog, welke japon ze toen aanhad een overgooier met langen, wijden rok, zacht geel met een witte blouse, en ze had 't haar tot een knot in haar hals saamgebonden, om eens te probeeren. „Je wordt groot, Babbie," had Dick gezegd, met een blik in zijn lachende blauwe oogen, die haar blij en tegelijk verlegen maakte.... „Babbie, hoor eens. Zijn stem klonk een beetje spijtig. Misschien had Dick geraden, dat ze zooveel van hem hield, en vond hij dat een beetje spijtig. Haar hart scheen zich om te keeren door de verbazing over een ont dekking. Ja, ze hield van Dick, niet zooals ze van vader of van de kleintjes hield, maar op een andere manier op de manier, waarop moeder van vader gehouden had. Daórom was 't zoo anders geweest dezen zomer. Dóórom had ze soms zoo'n zin om te huilen, en haalde zij zich aldoor van alles in 't hoofd. Dick had het geraden. Hij had 't denkelijk al lang geweten, toen hij haar zoo plaagde en compli mentjes zei over haar oogen. Hij vond het niet prettig, dat ze zooveel van hem hield „Babbie," zei hij nog eens. „Ik ga morgen weg. Ik moet weer naar New York." Zij voelde zich zoo rampzalig, dat ze wel had willen sterven. Maar ze wou niet, dat Dick mede lijden met haar had. Zij slikte iets weg, dat plotse ling in haar keel kwam, en deed haar stem opge wekt klinken. „Nou," zei ze, zonder hem aan te kijken, „dan wensch ik je goeie reis

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 26