elkaar. Ik kan alleen maar weten, dat we bij elkaar zijn, en dat iedere minuut nog grooter wonder is dan de vorige. Ik kan mezelf alleen maar vertellen, dat het heden volmaakt is, onverschillig wat de toekomst brengen zal." Hij hoorde den zucht, die aan haar lippen ontsnapte, boven het geruisch van het opgezweepte water uit, boven het gieren van den wind door kale boomen. Het leed scheen op dat oogenblik ver van hen verwijderd te zijn ver weg van die twee gezonde, jonge menschen, die de eerste gure vlagen van den winter beleefden met opgeheven hoofden en onverkilde harten. Zij wendden zich af van het meer en wandelden vlug door een wijk van villaatjes en kleine flatgebouwen gezellige woningen, met donkere ramen. „Alleen het heden telt mee, Beverly," zei hij eindelijk. Zij schudde langzaam het hoofd. „Niet heelemaal, Alan. Morgen is het heden alweer verleden. Het is de toekomst, waar we aan denken moeten zoodat we blij kunnen zijn, als 't het heden wordt." Den volgenden morgen ging zij naar Ellen. Duidelijk, precies, zonder opsiersels, gaf zij het verhaal van de botsing tusschen haar man en Nick Webb. De forsche Ellen was nog dieper verbaasd, dan Johnny geweest was, en ook zij schudde het hoofd. „Ik zou niet graag in meneer z'n schoenen staan." „Denk je, dat Nick zijn bedreiging uit zal voeren „Nick is een moordenaar." „Maar hij zou toch niet durvenals meneer North 't hem verbood of wel „N-nee, ik denk van niet." Beverly legde haar hand op Ellen's arm. „Ik weet, waarom je hier bent, Ellen. Dat weten we alle twee. Maar afgezien van je^gevoel van plicht tegenover meneer Northhóu je toch wel van meneer Beckwith en van mij, is 't niet „Ik ben dol op jullie tweeën, juffrouw Beverly." „Doe dan iets voor me, vertel jij 't geval aan meneer North, en zie, dat hij maatregelen neemt, om zijn plannen niet in de war te laten sturen." „Hmm Ellen aarzelde; toen lachte ze breed uit. „Ik zal't aan den Schele vertellen, die loopt er zóó mee naar meneer North. En ik zou me al heel erg moeten vergissen, als meneer North Nick Webb niet onder handen nam, dat ie meneer Beckwith maar liever met rust moet laten." Impulsief sloeg Beverly haar armen om de verbaasde keukenmeid en kuste haar. „Ellen zei ze. „Je bent een echte schat." EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK Kerstavond I De kleine woning straalde van licht. Er hingen guirlandes van hulst langs de ramen en mistletoe aan de zoldering. In een hoek van de huiskamer stond een Kerstboompje, volgeladen met een bespottelijk aantal geschenken van Alan. In de keuken waren drie menschen druk bezig. Vooreerst Beverly, met oogen, die straalden wegens de nadering van haar feestdiner dan Ellen, bang, dat de kalkoen een beetje al te gaar zou worden, of dat de saus niet tot absolute volmaaktheid zou geraken. En ten slotte was er een ijverig en klaaglijk klein mannetje, dat zijn uiterste best deed om te helpen, en niets bereikte dan den schetterenden toorn van zijn kolossale vrouw. Schele Scoggins liep voortdurend in den weg. „Schiet een eindje op, Schele Ik loop je warempel haast ondersteboven. Wat kom je hier eigenlijk uitvoeren „Meneer Beckwith zei, dat ik maar komen moest, Ellen. Hij heeft me zelf uitgenoodigd. En ik wil graag helpen „Zei je helpen Mooie hulp ben jij, kleine aap dat je bent. Je zou jezelf nog niet eens aan een apennootje van de kar van een blinde vrouw kunnen helpen. Uit den weg." Beverly lachte. Zij riep Alan naar de keuken. „Kijk I" fluisterde ze. „Vind je 't geen klucht Hij is doodsbenauwd voor haar." Alan groette zijn controleur grinnikend. „Vroolijke Kerstmis, Schele." „Van 't zelfde, meneer Beckwith. Hoort u eens hebt u me niet uitge noodigd voor vanavond „Ja zeker „Zie je nou wel, Ellen...." „Schiet ik wat mee op I Wat weet jij van 'n Kerstdiner Ik kan me niet keeren of wenden, of ik tref jou net 't slechte weer. Ga uit de voeten." De Schele keek zijn gastheer aan met hopelooze, hulpelooze oogen. „Meneer Beckwith," klaagde hij met zijn magere stemmetje, „u weet niet hoe gelukkig u bent, dat u met een vrouw getrouwd bent, die kleiner is dan u." Alan legde zijn hand op Beverly's arm. „Daar vergis je je in, Schele. Ik weet 't wèl." Zij verlieten de keuken. De Schele keek hen met een genegen blik na. „Ellen," merkte hij op, ,,'t leven is een verduiveld raar ding." „Hoor naar den wijzen man Wat zrt er nu weer in je hersens te wrieme len, Schele?" „Ik dacht net," antwoordde hij peinzend, „dat 't kolossaal beroerd zou zijn, als ik 't baantje kreeg, om meneer Beckwith op te ruimen." Beverly en Alan stonden in de huiskamer, met de armen om elkaar. Zij waren zich beiden bewust van de aanraking, maar lieten het geen van beiden blijken. De buitendeur ging open, en Johnny Ames kwam druk binnen, zijn verlegen, half weerspannige meisje meetrekkend. „Lui May Deshler. Beverly, mag ik je voorstellen May." Beverly kwam vlug op hen toe zij legde de volle kracht van haar warme, hartelijke persoonlijkheid in den glimlach, waarmee ze het meisje verwelkomde. Zij gaven elkaar de hand. Een paar seconden zagen zij elkaar aan. Toen, heel eenvoudig en natuurlijk, gaf Beverly het meisje van haar broer een kus. „Welkom thuis, May." May bleef stil van verlegenheid, maar Johnny werd uitgelaten. Hij kuste haar op haar hoed. „Nou, wat heb ik je gezegd? Is m'n zuster een reuzenkerel of niet, hè?" Maar May lette niet op hem. Zij kon haar oogen niet afhouden van de fijne trekken van Beverly. „Ik hoop, dat je 't met me zult kunnen vinden, Beverly." (Wordt vervolgd) Op <uió dooi Jfedetland. ytetkdag in <Kotton (0.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 13