TREIN No. 1045 - 1 D O O R I O H N D CLAVERTEN Precies om kwart voor achten beklom meester Staine de locomotiei van trein no. 1045. Bucky Jones, de stoker, stond voor de vuurkist. Hij beantwoordde den korten groet van den meester met een even afge meten „goedenavond" en bepaalde zijn aandacht direct weer bij't werk. Alles in dezelfde volgorde, waarin hij 't nu al tien jaren placht te doen, zette Staine zijn broodtrommeltje en de drinkkruik op het vaste plaatsje bij den tender, verwisselde zijn jas voor een overall en controleerde de meters. Met een goedkeurend gebrom stak hij eindelijk zijn pijp op en keek uit de cabine. De enorme Jumbo van den London-Midlands-Scotland-Expres siste en sidderde als een monster, dat met geweld in bedwang wordt gehouden. De groote booglampen wierpen fantastische schaduwen onder de overkapping en op het perron heerschte een drukte van veel lachende menschen. Buiten de overkapping huilde de storm. Hij beukte het enorme stations gebouw met gigantische kracht en floot gillend door de gapende tunnelmon- den van den ondergrondsche. Staine trok zijn hoofd in de cabine terug. Hij keek naar Bucky Jones, die met de nauwkeurigheid van iemand, die zich zijn groote verantwoorde lijkheid bewust is, de stoomcirculatie regelde. Op Staine's voorhoofd lag een diepe denkrimpel en zijn oogen stonden onrustig. „Een geweldige storm, kameraad," zei hij bezorgd. „Hondeweer, meester," bromde Bucky Jones. Staine nam zijn pijp uit zijn mond en wierp een schichtigen blik in het rond. „Ik geloof...." begon hij langzaam, „ik geloof dat de timmerman uit Cassel vanavond 1045 rijdt." De stoker keek verbaasd op. „Wat zegt u Staine schudde het hoofd. „Doet er niet toe, ik had het over den timmer man uit Cassel," gaf hij norsch ten antwoord. Tegelijk trad hij voor de vuur kist en inspecteerde den manometer. Bucky Jones nam hem ongemerkt scherp op. Hij had duidelijk verstaan wat Staine zei en dat leek veel op wartaal. Toch maakte Staine niet den indruk dat hij dronken was. Jones reed nog maar pas drie maanden met Staine. Na een zesjarig dienstverband als militair in de Tropen en aan het Westelijk front in den wereldoorlog was hij als spoorwegbeambte in de Mid lands geplaatst. Kortgeleden was hij naar Londen gekomen en was hij als stoker geplaatst op trein no. 1045. Jones had een bepaalden afkeer van Staine. Soms boezemde de man hem zelfs angst in. Staine was" zwaarmoedig en gewoonlijk sprak hij geen enkel woord gedurende den langen rit. Hij was echter een bekwaam machinist met een zeer groot verantwoordelijkheidsgevoel. Bij zijn chefs stond hij in hoog aanzien en reeds vijftien jaar had hij no. 1045 gereden, zonder ooit op een onnauwkeurigheid te zijn betrapt. Niettemin was Bucky Jones verre van gerust. Staine had beslist wartaal gesproken en hij moest dus of dronken of gek zijn. Aan het eerste geloofde hij niet en het tweede zou hem eigenlijk volstrekt niet verwonderd hebben. Een zonderling was Staine in ieder geval. Bucky Jones hield den meester scherp in het oog. Staine wierp door den vooruitkijk een blik op den spoorweg. In zijn oogen lag onrust en om zijn mond een bezorgde trek. En terwijl Jones hem zoo ongemerkt stond te be- studeeren, hoorde hij hem duidelijk verstaanbaar prevelen „Het kan gebeu ren, dat de timmerman uit Cassel vanavond 1045 rijdt Jones hield het plotseling niet langer uit. Hij dacht aan het gevaar dat de reizigers liepen met een halfgekken machinist op de locomotief. Hij wierp een snellen blik op de perronklok en tikte Staine op den schouder. „Meester, we hebben nog tien minuten, mag ik 'n oogenblik weggaan Staine keerde zich met een ruk om en keek hem verbaasd aan. De onrust was uit zijn oogen verdwenen en er was nu niets zonderlings meer in zijn houding. ..Weggaan, waarheen vroeg hij vlug. „Naar de loods, ik heb Pugg vergeten te zeggen...." Staine liet hem niet uitspreken. „Ga je gang, maar vlug," bromde hij. Bucky Jones stond met een sprong op het perron. Hij verdween tusschen het gewoel der reizigers en zocht den stationschef op. „Mister Commell, ik geloof dat er iets niet in orde is met Staine," begon hij met zenuwachtige haast. „Met Staine, wat is er met hem vroeg de chef ongerust. „Hij spreekt wartaal, ik heb hem duidelijk hooren zeggen, dat de tim merman uit Cassel 1045 rijdt," antwoordde Jones. De chef begon plotseling te lachen. „Staine is een beetje zonderling, daar moet je aan wennen, Jones. Als je langer hier was, zou je dat verhaaltje kennen van den timmerman uit Cassel. 't ls een oorlogsgeschiedenis, waar je alteen maar om lachen kunt. Iedereen kan het je hier navertellen, maar je kunt er beter Staine zelf naar vragen. Ga maar naar de kist terug, ik kom dadelijk wel even kijken." Bucky Jones ging geslagen terug. Staine trok met bekwame hand het vuur open en wischte zich het zweet van het voorhoofd af. Er was geen spoor van onrust meer bij hem te bekennen en Jones begon zich te schamen voor den flater, dien hij had gemaakt. Een paar minuten voor het vertrek kwam de chef op de locomotief. „Alles in orde, meester „Allright, mister Commell," antwoordde Staine. De stationschef knikte. „Vliegend stormweer vanuit de Midlands," hernam hij. „Juist zulk een avond als toen, zestien jaar geleden," antwoordde Staine somber. De cnef glimlachte even. „Ik weet het, je hebt het me verteld, meester. Heeft Jones al eens gehoord van dien timmerman uit Cassel Staine keek den stoker even aan. „Ik geloof het niet, maar als hij er nieuwsgierig naar is...." antwoordde hij, den zin afbrekend. Met een lichte grijns verdween de chef van de locomotief. Staine hing uit de cabine en wachtte op het vertreksein. Coupédeuren werden dichtge slagen en er klonk een verward geroep van afscheidnemende stemmen. Plot seling werd er een wit licht in de hoogte geheven. Staine trok zijn hoofd terug en legde een handle over. Met een lichten schok trok de geweldige Jumbo aan en een oogenblik later verdween de expres in den donkeren avond. Trein 1045 reed met een honderd K-M. vaart het Noorden in. Meester Staine hield zijn blik op den spoorweg gericht en Bucky Jones verdeelde zijn aandacht tusschen de vuurkist en de meters. De storm gierde en huilde om de locomotief heen en joeg inktzwarte wolken langs den hemel. De expres was een kwartier onderweg. Er werd geen woord in de cabine gesproken, maar Bucky Jones brandde van ongeduld, de geschiedenis van den timmerman uit Cassel te vernemen. Alsof hij daar een voorgevoel van had, begon Staine plotseling te spreken. „Je hebt gediend als soldaat vroeg hij kort. Jones knikte. „Als koloniaal in de Tropen en aan het front in Europa," antwoordde hij. Staine trok wrevelig met zijn mond. „Koloniaal," zei hij verachtelijk. „Koloniaal.. hm, daar wil ik juist over spreken." Hij trok hevig aan zijn pijp en met zijn blik voortdurend op den weg gericht, ging hij voort ,,'t Was bij Vendeuil in de buurt van St. Quentin. Op een Octoberavond in 1917. Het front der geallieerden wankelde onder den druk der Duitsche aanvallen en langzaam maar zeker werden wc achteruit gedrongen. Misschien kan je het je nog herinneren." Bucky Jones keek Staine bevreemd aan. „Ik weet het nog, meester," gaf hij ten antwoord. Staine ging langzaam voort. „Overal waar het begon te nijpen, ver schenen kolonialen. Franschen van het Vreemdenlegioen en Engelschen die in Indië en in Zuid-Afrika hadden gediend. Sommigen van hen waren halve duivels, wien het moorden in het bloed zat.. Staine spuwde verachtelijk in de kolen. „Mij zat het niet in het bloéd, begrijp je Mij zat de heele oorlog tot hier. Ik vocht omdat ik gedwongen werd te vechten, omdat me de kogel wachtte, als ik geweigerd had aan die zwijnepan mee te doen. Wel, kort en goed, de kolonialen verschenen op het tooneel. Op wel tien, twaalf punten tegelijk. Overal waar ons front dreigde te bezwijken. Ik was sergeant bij de Royal Guards en op dien avond kreeg ik een troep kolonialen onder mijn bevelen, om hen vertrouwd te maken met het terrein." Staine verliet zijn post aan den vooruitkijk om de meters te controleeren. Zijn gelaat was bleek en zijn mond was vertrokken. Ook in het bevuilde ge zicht van Bucky Jones lag een vreemde trek. Trein 1045 donderde een helder verlichten wachtpost voorbij en mat zich in snelheid met den vliegenden storm. „Na het invallen van de duisternis werd mij de eerste verkenning van het voorterrein opgedragen," ging Staine plotseling voort. „Ik had een pa trouille van zes man onder mijn bevel, alle zes kolonialen. En het consigne luidde: „Geen krijgsgevangenen maken...." Staine kuchte. „Geen krijgsgevangenen maken, dat was gebruikelijk bij de kolonialen, als het er heet toeging. Ik gruwde ervan en bad in stilte dat we niemand zouden ontmoeten. Het was een avond als deze, heb ik al ge zegd. De storm bulderde en het gehuil van de shrapnells was geen oogenblik van de lucht. Een paar lichtkogels zetten het heele voorterrein in gloed en verdekt opgesteld, keken we scherp uit. Er was niets te zien en dat stelde me gerust. Ik dood niet graag iemand in koelen bloede, zie je." Bucky Jones begon plotseling te grinniken. „Ik ook niet, maar wat doe je dan met zoo'n consigne, meester Weer spuwde Staine in de kolen. „Laat me uitspreken viel hij norsch uit. „We waren tot de uiterste voorposten van de Duitschers geslopen, ik voorop. Het heele terrein was veilig, we hoefden voorloopig geen overval te vreezen. Fluisterend gaf ik order terug te keeren. We onderhielden dezelfde formatie, ik voorop, dan de manschappen en achteraan een korporaal. Het was een melkmuil, met drie koloniale dienstjaren en pas bevorderd...." Staine keerde zich plotseling om. Bucky Jones verbleekte, hoewel de heete gloed van de vuurkist vlammen tusschen de vuile strepen in zijn gelaat te voorschijn riep. Staine onderstreepte het vervolg van zijn verhaal met expressieve gebaren. „Terwijl ik aan den kop van de patrouille voorzichtig voortsluip, met al dien tijd dien razenden storm om ons heen en met die vervloekte shrap nells boven ons, zie ik naast me een schaduw bewegen. Er lag een ontwor telde boom en met een sprong ben ik er overheen. Tegelijk zie ik iemand voor me knielen. „Bruder.... Bruder.... genade," hoor ik smeeken. Ik scherm mijn lantaarn af en kijk wien ik voor me heb. Het is een Duit- scher van het 156ste Infanterie, van de brigade die tegenover ons lag. Hij was een jaar of veertig oud en er lag zulk een doodsangst in zijn vuil en be- modderd gezicht, dat ik medelijden met hem kreeg. „Wie ben je vraag ik, zonder er bij te denken. „Ik ben de timmerman uit Cassel, Bruder," geeft de man me ten ant woord. En aan een stuk ratelt hij klappertandend door Den vorigen dag had hij van de veldpost bericht ontvangen, dat zijn vrouw en zijn jongste kind gedood waren door een bom van een Engelsche luchtraid op Cassel. Hij

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 26