%at UchX No. 2 VRIJDAG 9 JUNI 1933 61 '"waiiMti, (Volendammers bij het monument van jozef Israels, voor stellend „De thuiskomst van den visscher" te Groningen had nog maar een kind over, een meisje van zeven jaar. Precies haar moe der, zegt hij. Twee druppels water haar moeder. Dat is alles wat hij nog bezit in het leven, dat meisje. En dat meisje bezit niets meer dan hem, haar vader. Hij vraagt me of meneer de Engelsche onderofficier niet van oordeel is, dat hij al zwaar genoeg door den oorlog getroffen is. En of meneer zijn leven niet sparen wil, terwille van dat laatste kind, dat als twee druppels water op de moeder gelijkt Staine wierp een haastigen blik door den vóóruitkijk. De weg was veilig, de storm loeide en trein 1045 denderde rusteloos voort. Bucky Jones wischte zich het zweet van het voorhoofd. „De kerel was een lafaard," zei hij op heeschen toon. Staine schudde krachtig het hoofd. „De man had een hart, hij was meer vader dan soldaat," wierp hij met stugge stem tegen. Jones haalde de schouders op. „En wat deed u vroeg hij met een vreem den glimlach. Op Staine's voorhoofd verscheen opnieuw een diepe gedachtenrimpel. „Ik liet me vermurwen, ik wilde den man krijgsgevangen maken. Dan was hij voor den heelen duur van den oorlog buiten gevaar. Maar daar verzette de patrouille zich tegen. Het consigne „geen krijgsgevangenen" gold voor iedereen persoonlijk. De korporaal vreesde dat hij gestraft zou worden, als we met den Duitscher naar de loopgraaf terugkeerden. En terwijl wij beraad slaagden, bleef de man maar smeeken. „Onthoud het, ik ben de timmerman uit Cassel, als u me spaart, zal ik u mijn heele leven zegenen," riep hij maar steeds. Ik werd er eindelijk wee van. De mannen werden ongeduldig en we verkeerden in groot gevaar, ge troffen te worden door de shrapnells. Ik nam een besluit dat me veel kostte. Niet omdat ik mijn plicht verzaakte of mijn geweten geweld aandeed, want ik had allang genoeg van de zwijnepah, zeg ik nog eens. Maar wat ik van plan was te doen, maakte me in zekeren zin afhankelijk van mijn manschappen. „Mannen, een timmerman uit Cassel is maar een arme sloeber," zeg ik tot de patrouille. „Ik reken erop dat jullie zwijgen." Niemand gaf me antwoord, alleen begon er een te vloeken, omdat er geen eind aan kwam. Ik gaf den Duitscher een wenk om op te staan. „Maak dat je wegkomt, ik heb je niet gezien," zeg ik tegen hem. Tege lijk draai ik me om en beveel „Voorwaarts 1" Haastig ging ik door, maar ik had nog geen vier meter gekropen of ik bleef liggen. Achter me klonk een lichte gil. Ik sprong op en overtuigd dat er een gewond is, ga ik terug. „Wat is erwie is het?" vroeg ik fluisterend. Uit de schaduw van den ontwortelden boom kwam een gebukte gestalte aansluipen. Het was de korporaal en hij stak tweemaal zijn bajonet in den grond om hem schoon te maken. ,,'t Is de timmerman uit Cassel, sergeant," zegt de kerel kalm, „het consigne luidtgeen krijgsgevangenen. Wat dat beteekent is duidelijk ge noeg en nu hoeft er niemand te zwijgen." Staine begon hard te lachen. „Begrijp je 't, Jones?" „Ja, ik begrijp het, maar ik begrijp niet wat die timmerman uit Cassel met trein 1045 te maken heeft," antwoordde de stoker kalm. Staine keek lang en scherp over de spoorbaan uit. Toen hij zijn gelaat weer naar Jones keerde, lag er een ongelukkige trek in. „Ik kan den timmerman uit Cassel niet vergeten,"antwoordde hij'som ber. „En als ik aan hem denk, verwijt ik mezelf dat ik niet doortastender ben opgetreden. Ik had die verwenschte kolonialen moeten trotseeren en den man naar onze loopgraaf moeten meenemen. Het had me misschien mijn rang gekost, maar mijn geweten zou ten minste gezwegen hebben." Om Bucky Jones' mond verscheen een spottende trek. „En zwijgt het nu niet, meester Staine schudde het hoofd. „In nachten als deze, als de storm huilt en giert, hoor ik de shrapnells weer hoog in de lucht.En daarboven uit de zachte, smeekende stem van den timmerman, die om genade voor zijn leven bidt. Soms zie ik hem voor me uitzweven op de spoorbaan en dan schijnt hij me te tarten, hem voor de tweede maal te dooden. Daarom zeg ik dan tot mezelf dat de timmerman 1045 rijdt. Ik regel mijn snelheid naar zijn vlucht en als hij bleef staan, zou ik remmen." Bucky Jones keek den machinist met een vreemden blik aan. Weer vatte de gedachte bij hem post, dat Staine in zeker opzicht abnormaal was. Hij had in de hospitalen en lazaretten achter het front vreemde dingen mee gemaakt en hij was ervan overtuigd, dat Staine aan een vorm van oorlogs psychose leed. „Hebt u al eens met den dokter over den timmerman uit Cassel gespro ken vroeg hij plotseling. Staine begon medelijdend te glimlachen. „Ik ben al wel tienmaal voor de herkeuring geweest," antwoordde hij. „Maar er is geen geneesheer geweest of hij heeft verklaard, dat ik zoowel geestelijk als lichamelijk ten volle voor mijn verantwoordelijke taak berekend ben. Ik rijd nu vijftien jaar trein 1045 en ik heb nog maar tweemaal een vertraging van een paar minuten gehad. Een ongeval heb ik nog nooit meegemaakt." Staine begon zwijgend de meters te controleeren en Bucky Jones vroeg niets meer. Er lag een scherpe trek om den mond van den stoker en toen hij de hand uitstrekte om de vuurkist te openen, bemerkte Staine dat zij licht beefde. Trein 1045 ratelde met de regelmaat van een hartslag door de duisternis voort. De storm scheen nog in hevigheid toegenomen. De telegraafpalen langs den weg zwiepten gevaarlijk heen en weer en de lucht scheen vervuld van allerlei geheimzinnige geluiden. De expres was zeventig mijl van Londen verwijderd en nog ongeveer dertig mijl van het bruggehoofd van de Ouse. In de cabine heerschte een minutenlang zwijgen. Staine tuurde scherp uit naar de seinpalen en Bucky Jones hield de oogen strak op den manometer gevestigd. Het zwijgen werd van lieverlede onrustig en drukkend. Plotseling werd het verbroken door Jones. „Meester Staine wendde zich om. Bucky Jones keek hem recht in de oogen. „Hoe is die geschiedenis met den timmerman van Cassel afgeloopen Staine lachte grimmig. „Ik heb alles zelf gerapporteerd, zwijgen had geen zin. Ik kreeg veertien dagen extra frontdienst en de korporaal werd gedeco reerd. De mutatie luidde: „In bijzonder moeilijke omstandigheden het ge heime consigne gehoorzaamd." Ik weet niet hoe de man heette, ik heb hem ternauwernood eenige uren gekend. Maar ik twijfel er niet aan, of hij zal be vordering hebben gemaakt." Bucky Jones was nu niet bleek meer. Zijn smerig gezicht was rood en warm, alsof de vlammen eruit sloegen. „Ik heb dien korporaal bij naam en persoon gekend, meester, heel goed gekend," zei hij plotseling. Staine keerde zich met een ruk om. „Jij vroeg hij verbaasd. Jones knikte en vestigde zijn blik weer op den manometer. „Ik was bij de kolonialen," ging hij voort. „Tk teekende in 1913 voor Indië en ik werd in 1917 naar het Geallieerde Front overgeplaatst. Op 19 October kwam ik met het lste Kolonialenregiment in Vendeuil aan.'t Was 's avonds zes uur „Ja," viel Staine hem schor in de rede. ,,'s Avonds zes uur," herhaalde Jones. „En om acht uur werden we inge deeld. Het was een avond als deze en ik werd aangewezen voor de eerste patrouille. Vijf manschappen en een korporaal. Onder bevel van een sergeant van de Royal Guards, zijn naam heb ik nooit gekend." „Ja," bevestigde Staine. Bucky Jones richtte zich op en slikte iets door. „Die korporaal heette Bucky Jones...." vulde hij aan. Alsof hij door een veer bewogen werd, rukte Staine zich pm. „Damn'd, jij barstte hij los. Jones knikte. Zonder ook maar een oogenblik te aarzelen. Er lag niets in zijn houding van een betrapt misdadiger. Evenmin iets van een man, die zich voor het een of ander te schamen heeft. „Het was het consigne," zei hij op vasten toon. Staine balde zijn vuisten en een oogenblik scheen het, alsof hij zich op Jones zou werpen. Maar plotseling beheerschte hij zich. Ruw schudde hij het hoofd. „Het was de timmerman uit Cassel," zei hij schor. Hij plaatste zich weer voor den vóóruitkijk en Jones slikte opnieuw iets door en haalde zijn schou ders op. „Loop naar den dder," verwenschte hij mompelend. Weer heerschte er een minutenlang zwijgen. In de kleine cabine, overvuld van een oorverdoovend geraas van geluiden, groeide het zwijgen aan tot een bijna ondraaglijke spanning. Buiten gierde en loeide de storm en de trein ratelde donderend voort.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 27