VRIJDAG 23 JUNI 1933 Charles vroeg zich af, hoe hij het zou hebben gevonden, wanneer Daphne in die draaikolk terecht zou zijn gekomen en toen besloot hij, dat hij daar voorloopig maar niet verder over zou denken. Tien nachtmerrie-achtige dagen en tien gloeiend heete nachten volgden. Met taaie volharding trok het drietal steeds verder de bosschen in, en minstens twee van hen waren er innerlijk vast van overtuigd, dat een eventueele mis lukking van dezen tocht onvermijdelijk op een langzamen en afschuwelijken dood moest uitloopen. De boottocht was nog maar kinderspel geweest, verge- lekenftBij dit stadium. Ze moesten zich een weg door het oerwoud hakken en ze gingen daarbij uitsluitend op hun kompas af, want dagen achtereen was er geen glimpje van een zonnestraal door het dichte bladerdak tot hen doorgedrongen. Zij waren bepakt en beladen met zooveel mogelijk proviand. Ook Constance droeg een flinke vracht. Doordat ze volkomen in het onzekere waren en op alles voorbereid wilden zijn, hadden ze geweren en revolvers bij zich en allerlei kampeer-benoodigdheden. „Het lijkt wel, of die wildernis tot het einde van de wereld doorgaat, en dan misschien nog verder," hijgde Raleigh en leunde tegen een massalen boomstam. j,Hoor eens, wat is dat zei Charles. Het was onmiskenbaar een geweer schot, dat ergens in de verte klonk. „Zoo wordt het hier tenminste een'beetje menschelijker," merkte Raleigh op, „maar ik zou toch wel eens willen weten, wat het geweest is." Half fluiste rend ging hij voort: „Herinner jij je, dat ik je van dat zwerverskamp verteld heb, van die desperado's „Ik zal eens gaan kijken, wat er aan de hand is," antwoordde Charles, maar Raleigh hield hem tegen. Hij was boos. „Ben je nou heelemaal Als ze ons in de gaten krijgen, gaan ze natuurlijk schieten. Want ze zullen denken, dat we van de politie er op uit zijn gestuurd, om hen op te snorren. Laten we den heeren maar een beetje de ruimte geven." Charles keek Constance eens aan. Haar blonde haar leek bijna wit tegen het bronsbruin van haar gezichtje. Was het misschien daarom, dat hij maar toegaf? „Wat zijn het eigenlijk voor zwervers?" informeerde hij. „Het uitschot van de maatschappij bandieten van de ergste soort, ont vluchte misdadigers en dergelijke lui, die van het buitenleven houden." „Leuke manier van buitenleven," vond Charles en keek peinzend rond in de groene loomte van het oerwoud. „Ja, maar het is tenminste leven, en ze hoeven anders maar even om een hoekje van de beschaafde wereld te kijken dan zijn ze er geweest. Trouwens, daar waar zij nu zitten, is het nog iets beter dan hier. We zijn te veel naar het Westen afgedwaald." „Dan eten we vandaag maar uit blikjes," zei Charles, wiens goed humeur onverwoestbaar was. Dat was het gekke met Charles Levault juist als de zoo ervaren leider van den tocht een beetje een inzinking kreeg, was het groentje frisch en monter. Waarschijnlijk doordat hij zich nog niet zoo'n concrete voorstelling kon maken van de mogelijk komende gevaren. Overigens móésten ze slagen en de bewuste schatten vinden, om op die manier een goede beurt te maken bij Daphne Courtland. „Laten we oppassen," zei Raleigh. „Wie weet, misschien zijn ze ons al op het spoor. We hebben heelemaal geen voorzorgsmaatregelen genomen en ons spoor is gemakkelijk genoeg te volgen." „We moesten eens wat meer noordwaarts trekken," stelde Charles voor. „Of zullen we 't ons hier maar gemakkelijk maken en een beetje blijven vroeg Raleigh. Op hetzelfde oogenblik klonk een ijl en ijzingwekkend gehuil door het geboomte, boven hun hoofd. Zij verbleekten alle drie. Het was een onheilspellend geluid en ze huiverden, ondanks de hitte. „Als je 't mij vraagt," verbrak Charles de beklemmende stilte, „dan is dit niet hetzelfde geluid, dat we eerst gehoord hebben. Het zou ook alleen maar de wind kunnen zijn, maar ik móét weten, wat het is. Als jullie nog wat hier wilt blijven, ik ga eens kijken." „Ik ook," vroeg Constance, maar Charles schudde zijn hoofd. Ditmaal voelde hij zich niet in staat, die verantwoording op zich te nemen. Hij inspec teerde zijn wapenen nog eens zorgvuldig en verdween. Tot zijn verbazing zag hij, dat het woud verder iets minder dicht was. De atmosfeer werd wat frisscher, hij hoefde niet meer voortdurend gebukt te loopen en het was ook niet meer noodig, zijn weg, stap voor stap, met behulp van zijn bijl te banen. Zijn nieuwsgierigheid was zoo hevig, dat hij verder liep zonder aan den tijd te denken. Toen de schemering viel, hoorde hij een ander geluid, een snerpend gefluit. Hij voelde dat er iets vlak langs zijn gezicht was gesuisd. Hij bleef onmiddellijk staan en riep „Vriend, vriend in het dialect, waarvan hij met zooveel ijver een en ander had opgestoken. Want het suizende geval was een pijl geweest, en Charles bemerkte, dat de werking van zijn anders zoo regelmatige hart eenigszins geschokt was. Uit het dichte loover kwam een individu te voorschijn, dat er zoo op het eerste gezicht niet bepaald vertrou wenwekkend uitzag. Hij had een kleinen boog in zijn hand en hij maakte aan stalten, zijn langen pijl op Charles te richten. „Hu, die kerel had me kunnen afmaken," dacht Charles. Hij had niet zoo heel veel tegenwoordigheid van geest en bovendien had hij weinig erva ring voordat hij op de gedachte was gekomen, den man onder schot te nemen, had de Indiaan z'n boog al ontspannen. Hij hief zijn hand omhoog en gromde wat. Noodzakelijkheid is een uitstekende leermeesteres. Vijf minuten geleden zou Charles niet geloofd hebben, dat hij het plaatselijk dialect zoozeer beheersch- te. Nu converseerde hij vloeiend in een wonderlijk taaltje, terwijl een paar holle oogen hem onafgebroken maar zonder eenige uitdrukking aanstaarden. Hij vond het nogal een geruststelling, dat deze woudlooper ook geschrokken scheen door de ontmoeting. (Wordt vervolgd <9ft ieiï dooi Jledeïland. Kolkje langs den Waaldijk bij Nijmegen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 29