No. 7 VRIJDAG 14 JULI 1933 199 Een neushoorn en 'n nijlpaard,"Nk. een venijnige panter en een olifant die om een of andere reden nijdig op u is, een bison in een Maandag stemming en een woedende beer, dat zijn allemaal diertjes die men liever niet alleen op 'n eenzamen weg ontmoet. De kaken en pooten en klauwen en andere wapenen der dieren zien er zoo ont zagwekkend uit, terwijl hun grootte en lichaamsbouw al meer dan voldoende is om ons klein en hulpeloos te voelen. Maar toch zou niemand er voor voelen, dat de tallooze insecten welke overal om ons heen vlie gen en kruipen, met de dieren der wildernis hun lichaams grootte en sterkte zouden ruilen. Als dit overdreven lijkt, bekijke men slechts deze vergroote foto's van insectenze zien er zoo „vreeselijk"dreigend en griezelig uit, dat men ft graag laat zooals het is: de dieren groot, en de insecten klein. Een vreeselijk dier is dit insect in vergroote vormen met de facetten-oogendie bijna den geheelen kop beslaan, kan het monster van alle kanten zijn slacht offer beloeren, zonder den kop te moeten bewegen. Een gewone vlinder onder het vergrootglas een harig, vreemd beest waar menigeen voor zou griezelen. Als een dreigend monster staat dit ongedierte gereed om zijn buit te bespringen en het is toch slechts een gewone kever.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 7