BERIJMDE TAFEREELEN 238 VRIJDAG 21 JULI 1933 No. 8 Gelijk ia de kranten staat te lezen, en, als ze geschieden mocht, zeer betreuren, moet er in Veere bijna oproer wezen. Reeds lispelt een reiziger, dikke meneer Er zijn lieden, die de haven willen bebouwen Schend niet de haven, want ik kom niet meer. en anderen diedaarover snauwen en grauwen. En 'n magere juffrouw, die angstwekkend trilt: Natuurlijk zijn die laatsten geheel in hun recht; Wee, als mijn mooie stad wordt gevild Stedelijk schoon te bederven is slecht, En'n nijvere schilder: als de stad wordt verwoest een snoode daad. die men af moet keuren, danhoud ik me voortaan op honderd mijl koest. Oe pensions gaan warempel al aardig dunnen op 't vermetel plan van bloeddorstige Hunnen: hotels stroomen leeg, alleen op 't gerucht; door de heele stad klinkt geklaag en gezucht. Alleen de bouwondernemer is goed in zijn sas. en denkt al ik wou dat 't al zoover was. Vereenigingen, die het doel nastreven, alles wat leeft maar te laten leven, schrijven met vuur bezielde protesten, die als bommen ploffen binnen Veere's vesten. Met bleeke hoofden zit 't gemeentebestuur beradend bijeen, goede raad is duur, zelfs in een tijd, waarin alles goedkoop is; Het vadertal snakt en hapt als een visch naar een oplossing van deze neet'lige zaak. Ay Zeeuwen, waeckt op, en let op uw saeck Vecht voor het schoone, de kroon van uw stad. Dit heeft slechts op toeristen vat. Bewaar en spaar dit plekje grond, dan blijft 't toerisme in uw stad gezond

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 14