No. 8 icU doon om land. Het Oldehofsterkerkhof, 'n oud hoekje van Leeuwarden in de nabijheid van de Oldehove. „O Dus zij „Ik geef ze aan jou over, Beverly. Dat geval van vanavond was onzinnig maar 't heeft indruk gemaakt. Feitelijk kwam die poging van je broer, om me te vermoorden, niet heelemaal onverwacht dat blijkt wel uit de manier, waarop ik hem ontvangen heb. Maar de verrassing het feit, dat die gevoelige plek in me niet voorbij kan zien was de tusschenkomst van Alan. Dat hij zou probeeren, me te redden, had ik heelemaal niet kunnen verwachten. „Je ziet, Beverly, dat ik toch ook nog een soort moraal heb. Ik doe mijn best, om nooit valsch te spelen. Ik betaal mijn schulden. Al was die poging van Alan, om me te redden, volmaakt overbodig, hij heeft toch maar die bewonderenswaardige intentie gehad. Ik kan niet minder doen, dan zijn edel moedigheid met edelmoedigheid te beantwoorden." Beverly stond vóór hem, tenger en lief nu de reactie was ingetreden en zij leek heel veel op een hulpeloos klein meisje. Haar stalen zelfbeheersching was gebroken door deze gulden gave, en haar oogen stonden groot en straalden. Zij wou spreken, maar de woorden wilden niet komen. Zij stond naar North te kijken, alsof zij aan haar eigen zinnen twijfelde, bang, dat zij hem misverstaan had, en het gordijn van duisternis weer zou worden neergetrokken over de toekomst. North keek haar ernstig aan, en er sprak een zekere verlegenheid uit zijn houding. Hij was niet de North, dien zij gekend had. Zijn stem klonk zacht, zijn heele gedrag was ongeloofelijk minzaam. En toen drong het tot Beverly door, dat die man een mensch was ondanks al zijn daden toch een gevoelig, en waarschijnlijk een ongelukkig mensch en onverwachts scheen er iets in haar te knappen, en zij ging zitten op den dichtstbijen stoel en ver borg het gezicht in de handen. North was onmiddellijk bij haar, verlegen en onhandig. „Toe, Beverly, daar hoef je toch niet om te huilen Ik doe alleen, wat me billijk lijkt." Zij vatte zijn hand en hield die vast, en drukte die tegen haar betraande wang. „Meneer North O, meneer North „Nou nou toe..Ik kan niet tegen tranen, heusch niet." Hij ging rechtop staan. „Je moest je broer nu maar eens losmaken, Beverly, dan kunnen we nog even kalm praten." Hij gaf haar zijn zilveren zakmes, en zij sneed de touwen door, waarmee Johnny Ames geboeid was. De jongen grijnsde, toen hij zijn armen en kaken in beweging bracht. „Oeizei hij langzaam. „U valt me reusachtig mee, meneer North." North knikte en wendde zich weer naar de anderen. „Hoor eens, Alan," zei hij. „Ik zal morgenochtend precies uitrekenen hoeveel ik van je krijg. Het zal zoowat een achtentwintigduizend dollar worden. Nee, ik wil er absoluut geen winst op maken. En nu ik me vanavond toch van mijn weeken kant heb laten zien mag ik nu nog een beroep doen op jullie welwillendheid, en jullie vertellen, dat ik me erg eenzaam voel? Daar kijk je van op, hè Ik vind 't niet prettig, dat ik 't toe moet geven maar ik heb absoluut geen vrienden. Ik geloof, dat jullie me nu beter kennen dan iemand anders op de wereld. Als ik nu en dan eens bij jullie aan mag komen als jullie de bitterheid en den haat van de laatste maanden zouden kunnen vergeten Alan kwam naar hem toe. „Ik weet niet, of u me gelooven zult, meneer North, als ik u zeg, dat die bekentenis me toch niet zoo heel erg verbaast?" „JaDat zal ik wèl gelooven. Ik heb altijd het ongemakkelijke gevoel gehad, dat je me beter doorzag dan wie ook. En ik ben er nu blij om ik zou 't prettig vinden, af en toe om te kunnen gaan met mcnschen, die me zien zooals ik ben." „U bent bij ons altijd welkom, meneer North. Dat meen ik." „Merci, Alan." Zij bleven staan in een verlegen stilzwijgen. Toen, omdat er niets meer te zeggen scheen, maakten zij zich klaar, om te vertrekken. North sprak Johnny Ames aan, en overhandigde dien jongen man de revolver, waarmee hij Alan verwelkomd had. „Je schietgeweer, Johnny." De jongen nam het wapen met een schaapachtig gezicht aan. Toen nam North de hand van Beverly tusschen zijn beide handen. „Ik wensch u 't beste, mevrouw Beckwith," zei hij. „En ik ti." Zij bleven elkaar aankijken. Toen, opeens, legde zij haar handen op zijn schouders en kuste hem vluchtig op de wang. „(lod zegene u, meneer North 1" Toen de lift voor hen bovenkwam, keerden zij zich om tot een afscheids groet. Hij stond op den drempel van zijn woning, roerloos en kleurloos. Maar toch was er een fijn verschil met vroeger een verschil, dat zij niet zoo dadelijk ontleden kenden. En toen zagen zij het ineens. Er was een heel flauw spoor van een glimlach om de lippen van den man, die nooit lachte. DRIEËNDERTIGSTE HOOFDSTUK. De deur ging dicht en Beverly en Alan waren alleen in hun woning. Johnny Ames en May Deshler waren weg vertrokken na een zalig uur van zenuwachtigheid, verwarring, en een erbarmelijk, nutteloos pogen om de ontzaglijkheid te meten van het wonder, dat er gebeurd was. Zij waren alle vier doodop, en hadden dit getoond in kortafgebroken vragen, en halfuitgesproken antwoorden, met lachen, waar tranen doorheen braken, en met tranen, die geboren waren uit geluk. En nu, in het halfdonker van de gang, stonden Alan en Beverly zwijgend tegenover elkaar. Zij wisten maar zij hadden nog niet den tijd gehad, om de beteekenis van het feit te omvatten. Hun gedachten waren verward. Hand in hand waren zij van den I.ijdcnsbcrg gekomen, en nu betraden zij hand in hand den weg naar zonnige jaren. Een diepe, wreede marteling hadden zij doorstaan, en het ontzettende leed had hen dicht bij elkaar gebracht. Zij staarden dof, niet in staat, om hun geluk onder woorden te brengen, niet in staat, om er zoo aanstonds de overweldigende schoonheid van te overzien. Zij gingen langzaam hun huiskamer binnen, als vreesden zij, het weef sel van een wonderen droom te verstoren. Eéns vroeg Alan haar hand toen trok hij de zijne terug, als was hij bang, dat de ban zou breken, als hij haar aanraakte. Zij zat rechtop in haar gewonen stoel onder de Ieeslamp. TI ij zat tegenover haar, voorover gebogen, en zijn blik brandde in den haren. Hij wou naar haar toe gaan, haar in zijn armen nemen maar hij was bang bang voor iets, dat hij niet begreep. Het was een moment van verbazing, en instinctief, jaloersch, waakten zij over dien toover. Eén gedachte hamerde door hun hoofden zij waren vrij vrij De toekomst was hun duizelingwekkend, geheimzinnig, heilig. Zij zagen elkaar in de oogen door een zachten sluier van vreugde. Maar hun oogen zeiden meer, dan hun lippen hadden kunnen doen. Hun blikken waren de glorie van hun levenseenheid. Haar blikken zeiden, dat ze de zijne was, en hij antwoordde, dat hij het wist. Het was een geluk, dat zij geen van beiden konden meten het was zelfs moeilijk te begrijpen. Het was grooter dan zijzelve waren, omdat het zoo on voorziens was gekomen. Zij keek naar haar man, alsof zij niet half genoeg kon zien en herinnerde zich, dat hun levens nog maar enkele uren geleden over- kropt waren met smart, zwaar door de zwarte troosteloosheid der komende jaren. Zij was het, die den tooverkring der roerloosheid verbrak. Zij kwam naar hem toe en ging op den vloer zitten, aan zijn voeten. Ze legde haar hoofd op zijn schoot en haar hand drukte de zijne met een verbazingwekkende kracht. Haar zucht kwam zacht tot hem, als het geuren van een roos. „Alan fluisterde ze. „O, Alan, mijn liefste Hij probeerde te spreken, maar de woorden verstikten. Eerst nu, onder haar teedere nabijheid, begon hij te voelen, hoe wanhopig hij zich aan het leven had vastgeklemd hoeveel het leven voor een mensch beteekende en het meest voor hem. Hij voelde zich bijna pijnlijk nederig en dankbaar en hij werd zich bewust van een woest verlangen, om dit heerlijke kind-vrouwtje te dienen voor haar den weg naar het Morgen te effenen. Zijn armen gingen om haar bevende schouders en trokken haar dicht tegen zich aan, terwijl hij zijn mond drukte in het warme, kastanjebruine haar. Zoo zaten zij in de stilte van onzegbare voldaanheid. De klok op den schoorsteenmantel tikte door maar het was nu geen dreigend, onheilspellend geluid meer want het merkte zilverige stapjes af naar een toekomst, die een geluk beloofde zoo groot en zoo fel, dat het bijna niet te dragen moest zijn. Van beneden kwam straatrumoer, gematigd door het gevorderde uur, maar sprekend van leven van leven, dat zij nu leven mochten. Hun liefde, die gestaag was gegroeid, bloesemde nu uit, en zij stonden versteld van de glorie en den geur. De Dood was tot Leven geworden en door hetzelfde mirakel was de smart veranderd in zingende vreugde. Nooit, in al die dertien maanden, had Andrew North hun zoo machtig geschenen als in deze oogenblikken. Vóórdien was hij de vernieler geweest, de verstikker. Nu was hij een schepper - hij had den adem ingestort van een groote, onsterfelijke blijheid. „Ik kan 't nog niet gelooven, Alan." „Ik ook niet, lieveling, 't Is zoo plotseling gekomen 't is bijna tè heer lijk „Maar het is waar Dat zit ik mezelf voortdurend te verzekeren. We zijn hier samen „En we blijven voorgoed samen." „Ja.... Kijk eens, hoe dom ik ben.... Ik huil weer maar 't zijn o zulke blijde tranen." Zijn hand streelde haar wang cn zij zag naar hem op met schuwe op getogenheid. „Neem me in je armen, Alan en houd me stijf vast." Zij nestelde zich tegen hem aan, zacht en soepel en teeder. Toen kwam haar stem tot hem, fluisterend een klein, bang stemmetje. „Ik kan van alles eigenlijk maar één ding onthouden, Alan. Eén ding." „En dat is Misschien verbeeldde hij zich maar, dat zij antwoordde Ms zij sprak, waren de woorden toch niet meer dan een heel zacht bewegen van haar lippen. Hij drukte haar tegen zich aan en haar armen omklemden hem, als om hem nooit meer los te laten. Want wat hij zich verbeeldde, dat ze zei, was dit „De gedachte, die me 't gelukkigste maakt, Alan, is.. dat we al van elkaar hooren." EINDE.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 15