No. 9
VRIJDAG 28 JULI 1933
277
3ïifiu\-iUi&k.
Ik riep weer den roep
van die streken „Tsie
Geen antwoord geen
beweging. Eindelijk was
ik tot naast hem geko
men 'n vreemde onbe
weeglijkheid in den ruiter
viel me nu op.
De Indiaan was dood
al uren. Een wond in
de borst, waar men zijn
vuist in kon leggen. Men
had hem op zijn paard
gebonden, de teugels om
zijn handen gewonden.
Het is een Indiaansche
gewoonte in deze streken,
om iemand, die ver van
zijn woonplaats gestor
ven is, op zijn paard te
binden. De schrandere
dieren gaan naar hun stal
terug, en brengen aldus
hun berijder thuis. Nu, ik
begroef den doode, waar
na ik zijn eenzaam gelegen
hut doorzocht. Hij had
mij het leven gered ik
vond voedsel en drinken
voor man en paard, ter
wijl hij mij eerst het ge
bergte had uitgeleid. Later
ging ik de omgeving eens
opnemen. Iets verder,
langs de rivier, zag ik, dat
de roode aarde bewerkt
was. Ik ging terug om
mijn zeef te halen. Spoedig
was ik verdiept in het
opwindendste werk ter we
reld diamanten zoeken I De eerste pogingen
hadden geen succes, maar den vierden keer vond
ik eenige kleine diamanten, z.g. osso de cavallo,
tusschen het kiezel. Dat werd opwindend, want
waar osso de cavallo gevonden worden, kan je
er van overtuigd zijn, dat groote diamanten
aanwezig zijn. Maar eerst ging ik nog eens naar de
hut terug om daar een meer grondig onderzoek in
te stellen. Het resultaat Ik vond een dienst
revolver, kaliber 450, en verborgen onder de stook
plaats, een handvol ruwe diamanten. Ik was in
de hut van den Indiaan, van wien Souza me ver
teld had 1 Onder de diamanten was er één kerel
zoo groot als een kievitsei. Hier lag een fortuin
en wie weet hoeveel er nog lagen tusschen het
diamanthoudend kiezel langs de rivier. Wanneer
de doode geen familie bezat, was ik een rijk man 1
Ik legde den grooten diamant op de tafelde
andere steenen borg ik zoo lang weer in hun schuil
plaats.
Tik-tik Tik-tik 1 Ik stond nog in gedachten,
toen ik in de verte hoefslagen hoorde. Geen aan
genaam geluid, want ik verlangde onder deze
omstandigheden allerminst naar gezelschap. Ik
holde naar buiten, juist toen de nieuwgekomene
afstapte. De donkere oogen van Souza zagen mij
aan 1
„O, ben jij het," zei hij, en zijn stem klonk niet
aangenaam. „Hoe kom jij hier?"
Ik vertelde hoe ik verdwaald was geraakt en
den Indiaan had gevolgd. Souza keek naar het
versch gedolven graf en begon te lachen.
„Je hebt me de moeite bespaard, hem te be
graven, want ik veronderstel, dat dat eigenlijk mijn
plicht was. Ik heb hem neergeschoten."
„Jij hebt hem vermoord
„Ja, 't was de eenige manier om te weten te
komen, waar hij woonde. Hij is de roodhuid van
de revolverammunitie en de diamanten, waar ik
je over gesproken heb. Af en toe kwam hij met
diamanten in de nederzetting en wist dan steeds
weer ongemerkt weg te sluipen. Om niet te laten
weten, waar hij woonde, snap je. Toen kreeg ik
een idee. Ik wist, dat de Indiaansche paarden er
op getraind zijn, hun weg naar huis terug te vin
den. Daarom schoot ik hem neer, bond hem op zijn
paarden volgde zijn spoor naar huis. Slim he?" Een
plotselinge schreeuw deed mij opzien. Souza had
zich over de tafel gebogen, greep den kolossalen
diamant, en bekeek dien nauwkeurig. Ik zag zweet
druppels op zijn voorhoofd verschijnen. Rustig
nam ik hem den steen uit de vingers.
„Ik hoop, dat je er ook een vindt," zei ik „maar
deze is van mij. Ik was hier het eerst."
Souza zag mij aan de uitdrukking van zijn
oogen waarschuwde mij, op mijn hoede te zijn.
Hij zei echter niets, begon zelfs min of meer vriend
schappelijk te doen. Zelfs deed hij het voorstel,
voor gezamenlijke rekening de primitieve dia
mantmijn van den Indiaan te ontginnen. Daar
kon ik weinig tegen inbrengen slechts stelde ik
als voorwaarde, dat we zouden probeeren om
eventueele familieleden van den Indiaan op te
sporen. Een gedeelte der vondsten zou dan voor
ons zijn. De Braziliaan begon spottend te lachen,
maar ik hield voet bij stuk, zoodat hij wel moest
toestemmen.
Dien nacht gebeurde, wat ik, het karakter van
den avonturier kennende, bijna met zekerheid
verwacht had. De hut bestond uit twee vertrekken;
ik sliep in het achterste, Souza in het voorste.
Geen oogenblik dacht ik er aan te gaan slapen. De
schurk, die reeds een sluipmoord had gepleegd
om in het bezit van diamanten te komen, zou
waarschijnlijk voor een tweeden niet terugschrik
ken. Kerel, wat die nacht een eeuw duurde Het
liep tegen vier uur, toen ik zachte, sluipende
stappen in het voorste vertrek hoorde. Meteen had
ik mijn revolver getrokken. Mijn oogen waren ge
wend aan de duisternis, zoodat ik even later
flauw een gestalte kon onderscheiden, die in mijn
richting sloop. Zelfs den ponjaard in zijn hand meen
de ik te zien. Ik verroerde mij nietik wilde niet
schieten vóór ik zekerheid had, dat hij mij wilde
vermoorden. Nu stond hij vlak voor mijn veldbed
zijn voorzichtig tastende hand raakte mijn schou
der. Zijn anderen arm zag ik omhoog gaan nu
mocht ik geen risico meer wagen mijn revolver
kraakte tweemaal. De gestalte viel zonder een
kreet.
Toen ik licht had gemaakt, zag ik Souza op den
grond liggen, een ponjaard nog in de hand. Mijn
revolver had haar werk goed gedaan. Een schot
door het hart en een door het voorhoofd.
Hoe ik de dichtstbijzijnde nederzetting bereikte,
kan je niet begrijpen, man. Daartoe zou je die vree-
selijke streken moeten kennen. Onbekend met den
weg moest ik op goed geluk af rijden. Na eenige
dagen stierf mijn paard door een slangebeet, en
moest ik te voet verder. Ik leed ontzaglijk van
hitte, honger, dorst en stekende en bijtende in
secten. Maar ik had een machtigen impuls om vol
te houden.
Ik héb die nederzetting bereikt. Daar bleek me,
dat niemand iets wist van familieleden van den
Indiaan. Ik kon mij dus als eigenaar van de dia
manten beschouwen. Zoo vlug mogelijk reisde ik
naar New-York en ging daar onmiddellijk naar
Veck's kantoor. Ze vertelden me daar, dat
Saphir binnen eenige dagen terug werd ver
wacht. Den tusschentijd besteedde ik om den
grooten diamant te laten slijpen. Zelfs geslepen
woog hij nog meer dan zestig karaat, en de
kloover verklaarde dat het een der prachtigste
steenen in zijn soort was. Ik legde het juweel in
een passend etui, waarin het schitterde als de
zon. Toen wachtte ik.
Wel, je weet de restHoe Saphir terugkwam
hoe de wereld op een morgen verrast werd door
het bericht, dat zij gedurende haar vacantie met
Veck was gehuwd. Hoe den dag daarna een nieuwe
verrassing bekend werd. Iemand had in haar hotel
een wonderschoon juweel bezorgd als huwelijksge
schenk, met geen enkele boodschap of iets dat den
gever aanduidde. Je herinnert je, wat de couranten
schreven. Dat het een diamant was uit de kroon
van een Indischen Radjah, die in Parijs een onbe
antwoorde liefde voor haar had opgevat. Natuurlijk
wist niemand de ware geschiedenis van den dia
mant."
„Maar," vroeg ik, „bedoel je dat Saphir Dent
zelf nooit te weten kwam wat je allemaal doorstaan
hebt
Een oogenblik schenen Dobell's oogen mij zoo
hard als de diamant zelf.
„Nee," antwoordde hij „nooit. Die vrouw is
geen mensch. Je zag haar vanavond in dat restau
rant komen, nietwaar
Ik knikte.
„Goeie hemel, man," barstte hij uit, zijn zelfbe-
heersching ten laatste verliezend „ze herkende
mij niet eens 1"