10
VRIJDAG 4 AUGUSTUS 1933
303
DE „OEVERS" VAN DE BERKEL IN ZUTPHEN.
<9/i ioU dooi Jtadeüand.
kunstmenschen om oorlog te voeren en ik zit hier vast en ik kan niet mee
doen. Ja lui, ik ben een echte laatkomer. Ze hebben me waarachtig geschoten,
toen 't schieten uit was toen er niet eens meer geschoten mocht worden.
Zoo'n beetje op m'n eigen houtje gebakkeleid met een Duitscher we wouen
allebei 't laatste woord hebben. Daar 1 eb ik die kapotte ruggegraat vandaan.
Daar ben ik voor hier."
Het was op dit oogenblik, dat de hoofdverpleegster de zaal doorkwam
met iemand op sleeptouw 'n klein ding, dat doodkalm liep en niets zei. Eerst
dachten ze, dat 't bezoek was, maar 't bleek al heel gauw van niet, want ze
stelde aan niemand de vaste vraag: „Zoo, beste vriend, hoe lang ben je al
hier
Neen, ze had niets gevraagd. Ze had zelfs geen woord gesproken. Ze had
alleen maar doodkalm de zaal doorgeloopen, tusschen de rijen witte bedden
door en de spanning in de zaal was wat minder geworden.
Bij de deur had ze stilgestaan en omgekeken. En in dien zachten blik,
en in het onwillekeurige beweginkje van haar hand, terwijl zij daar heel
even stond, was er iets, dat wel een belofte leek.
De heele zaal was er stil van geworden.
Niet dat ze knap was daar zat 't niet in. Het ging niet om haar, maar
om henzèlf net of ze op den drempel van een nieuw tijdperk stonden.
Het bleef stil, toen zij weg was.
Toen zei er iemand waar 't op stond
,,'t Is de nieuwe zuster."
„Allemachtig 1"
„Denk maar niet, dat ze haar op onze zaal zetten. Zoo eentje krijgen
wij niet. Zijn we veel te veel pechvogels voor. Ze gaat vast naar 8, waar ze
toch al alles hebben hun gezondheid ook."
Maar het was toch altijd iets, om over te peinzen dat kleine luisterende
gezichtje de manier, waarop ze bij de deur was blijven staan, en omgekeken
had, net of zij hen kende of zij hen allemaal kende, en 'n prettige kennis
making vernieuwde en even een wuiven met haar hand. „Hier bèn ik 1"
Dat was een zuster, waar je tegen praten kon iemand die je begrijpen zou,
en partij voor je trekken. Niet zoo'n gewone gevangenbewaarster. Snap je
„Dokter, wie krijgt de nieuwe zuster? 't Wés toch een zuster?"
„Ja. Juffrouw Guest. Mejuffrouw Jenny Guest. Komt morgen in dienst."
„Waar Welke zaal, dokter
„Nou zeventien Hier I"
„Allemachtig
Toen Jenny op den drempel van zaal 17 stond, en omkeek, had zij on
willekeurig even gewuifd. Dat kwam eenvoudig, doordat Jenny haar soldaten
gevonden had de soldaten, die in een gedenkwaardigen nacht onder haar
raam voorbij waren gegaan, en haar een boodschap hadden gelaten, in haar
hart geschreven. Zij hadden Jenny iets gevraagd, en zij kwam het vervullen,
en nu was zij op den drempel blijven staan, om hun dit te zeggen. Daar waren
ze. Hoe was 't mogelijk, dat zij hen herkende in zoo'n totaal anderen toestand
Door één ding. Al hadden zij in die tusschewpoos van jaren veel verloren
zij had met één blik gezien, dat één ding hun was bijgebleven de geest van
blijde en zorgelooze edelmoedigheid, die hen er toe had gebracht, alles weg te
gooien voor een groot doel. Dat ééne brandde als een vlam boven hen, hier
op die treurige zaal.
Tante Hezzy had het wel geweten, dat Jenny ooit een banier zou zien,
die niemand anders zien kon, en dat zij die volgen zou. Was dit Jenny's
banier dat kleine vlammetje, dat onuitbluschbaar brandde om te eeren
In de weken, die daarna volgden, kwijnde het voor Jenny niet. Zij zag in
die mannen geen deerlijk verminkte veteranen, maar haar soldaten, die kranig
en vroolijk den strijd in marcheerden. En dat zij dit in hen zag, was geen
illusie voor haar zelf alleen, maar voor hén. Het maakte een groot verschil.
Zij kwamen tot Jenny met hun ellende.
„Ik heb vannacht geen oog dicht kunnen doen, zuster. Ik moest maar
aldoor denken. Dat is juist 't ellendigste. Je ligt maar te denken, te denken,
te denken, de heele beroerdigheid nog eens over. Den heelen nacht. Gek hè,
dat je de uren zoo weg kunt duwen je telt ze af, en je duwt maar door, tot
't licht wordt en wat heb je dan nog Weer een dag. Wat schiet je er mee
op Waarom vechten we zoo hard, alleen om nog langer te kunnen vechten?"
Zij antwoordde
„Zou daar eigenlijk niet alles in zitten? Ik bedoel...." Zij aarzelde,
welke woorden zij kiezen zou.
„Ja wat Zegt u 't. Ik hoor 't u graag zeggen."
„Ik bedoel den strijd. De worsteling. Is dat niet.leven Het doet er
niet toe, waar je bent, of waar 't om gaat, maar zoolang je vecht, leef je
Hij dacht daar over na. (Wat grepen ze aandoenlijk gretig naar ieder
stroohalmpje 1) Hij legde zijn hand op de hare.
„Bedankt.Bedankt, Jenny. Dat ging per ongeluk, dat ik Jenny zei.
Vindt u 't erg? U bent zoo heel anders dan de rest. U bent meer züster.
Net als de verpleegsters, die met ons mee gingen naar Frankrijk. Wat waren
dat een prachtmeisjes 1 Niet zoo'n massa omhaal en reglementen en papieren
met stempels, maar kranige vrouwen, die alles aan dorsten, wat de dag bracht.
Soms waren 't treinen vol kapotte lichamen. Soms was 't een luchtaanval.
Maar er klaagde er nooit eentje. We hebben er daar een paar achter moeten
laten. Rust in vrede, dames 1"
Het duurde niet lang, of zij was voor de heele zaal „Jenny". De mannen
zouden het nooit in hun hoofd hebben gehaald, de andere verpleegsters bij
haar voornaam te noemen en precies om dezelfde reden konden zij héér
niet anders noemen dan Jenny. (Wordt vervolgd)