can Wijk bij %uuteLdi. AcMe* fat oude kasteel 4 'O, v. M£C ,^v Juist wilde mr. Noble, terwijl hij zich lekker in een hoekje van den leegen eerste-klas-coupé vlijde, zijn krant open vouwen, toen de deur van den wagon onverwacht werd geopend en een nog jonge man, achter zijn koffer aan, in den coupé kwam gerold. Noble fronste zijn wenkbrauwen en keek tame lijk stug naar den allesbehalve welkomen passagier. Deze scheen zich echter niets aan te trekken van de stoornis die hij in het compartiment gemaakt had, want hij raapte zijn koffer en zichzelf kalm op en zei „Nee, dank u ik heb me heelemaal geen pijn gedaan 1" „Dat kan me anders niets schelen," bromde Noble, terwijl hij zijn best deed zich verder niets meer van den jongeman aan te trekken. „Mij wel," repliceerde de jongeman, zijn goed afstoffend en schuin tegenover den ouden brom beer plaatsnemend. „U vindt het toch niet erg, dat ik van dezen trein gebruik maak liet hij er vrien delijk op volgen. „Hoor eens, mijn waarde," klonk het koel terug, „ik heb lang gezocht naar een leege eerste klas, omdat ik eens rustig wilde zitten en er niet van ge diend ben naar al die flauwe praatjes van andere menschen te luisteren. Ik heb totaal geen behoefte aan al dat geklets dusjhoud alles wat je te zeg gen hebt, maar voor je." De jongeman luisterde blijkbaar maar met een half oor, want eensklaps sprong hij op en gaf, tot grooten schrik van den nijdigen Noble, een harden klap op de ruit. „Ziezoo, die is dood," merkte hij laconiek op, terwijl een vlek op de ruit bewees, dat daar een mug den laatsten adem had uitgeblazen. Voor de rest, meneer, ben ik gewoon met „u" te worden aangesproken." Graag had Noble hetzelfde met den jongeling gedaan als deze met de mug, doch diens gespierde figuur boezemde hem teveel ontzag in. Hij verge noegde zich er dan ook mee, binnensmonds een vriendelijke benaming aan het adres van zijn reis genoot te mompelen en draaide zich nijdig om met zijn gezicht naar het ruitje van den coupé. De trein zette zich juist in beweging, en gleed puffend het perron uit. „Jammer, dat u er niet van houdt, te luisteren naar hetgeen anderen vertellen," zei de jongeman met een geheimzinnige stem, „want dan zou u dik wijls eigenaardige dingen te hooren krijgen." En zonder de toestemming des heeren Noble af te wachten ging hij voort „Neemt u mij bijvoorbeeld ik ben zeker wel de grootste wanboffer die er bestaat. Ik studeerde in vroegere, jaren aan de universiteit, totdat mij op zekeren dag door de curatoren de raad werd gegeven er maar mee uit te scheiden en zoo spoedig mogelijk mijn biezen te pakken. Ik handelde overeenkomstig hun wensch, maar als u nu denkt, dat ik door mijn familie met open armen ontvangen werd, hebt u het mis. Ze keerden mij netjes den rug toe en dus moest ik maar zien, verder zelf aan den kost te komen. Ik wou journalist worden, omdat ze zeggen dat zoo'n baan het best geschikt is voor iemand die zijn be roep is misgeloopen en ik ging mij aanbieden bij verschillende redacties. Maar ik kreeg overal nul op het request en de eenige raad dien ze kon den geven, was het door mij gemaakte werk in te sturen. Ik stuurde van toen af alles wat ik had en zij stuurden alles weer even gauw terug. Het gevolg was, dat ik de helft van mijn spaarduitjes aan post zegels kwijt raakte, zonder er een stuiver voor terug te zien. En toen kwam eindelijk mijn groote kans. Ik zag een advertentie, de raarste die ooit versche nen is: „IEMAND WENSCHT EEN WEEKBLAD UIT TE GEVEN." Voor de rest niets, behalve dan het adres waar men zich vervoegen moest. Zoo gauw ik dat ding had gelezen stevende ik naar de Piccadilly Road, en wonder boven wonder, ik kreeg de betrekking. Het was een der prachtigste huizen van de geheele buurt en de man die de advertentie geplaatst had was niemand minder dan Ironking, de multi-mil- lionnair. Zoo gauw had hij mij gezien, of hij liet alle andere sollicitanten wegsturen. Waarom Dat wist ik zelf nog niet. Kort en goed, Ironking zat nog aan zijft ontbijt en liet me tegenover hem een stoel nemen. „Ik wil een weekblad voor me zelf uitgeven," zeide hij. „Kan je dat „Natuurlijk kan ik dat," antwoordde ik. „Mooi Het eenige wat je te doen hebt is alles wat ik wil lezen in dat weekblad op te nemen. Maar vdoruit móet ik je waarschuwen, dat ik van lezen en schrijven niet veel terecht breng, want toen ik jong was, was mijn eenige liefhebberij het rekenen, en zooals je ziet heb ik het daarmee ver gebracht. Met lezen is geen geld te verdienen, maar met rekenen wel. Altijd heb ik een secretaris gehad, die allen schrijf- en leesrommel voor me in orde maakte, zoodat ik allen tijd overhield om zaken te doen. Langzamerhand heb ik natuurlijk wel wat

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 20