No. 11 VRIJDAG 11 AUGUSTUS 1933 333 Metwei zelf. Hij ging, en zij bleef, een klein wit figuurtje, dat door den blauwigen winterschemer stond te staren. Sneeuw bedekte de aarde, die er uitzag als een witgesuikerde taart. Gekleurde lichtjes, rood en blauw, hingen in slingers langs de rij winkeltentjes aan den overkant van het plein, en weerspiegelden in het glinsterende wit het zag er echt vroolijk en jolig uit. O, kon je je handen maar uitstrekken, en die kleurigheid grijpen, en overbrengen in die stille, sombere zalen, waar zoo veel behoefte aan kleur was of kon je je spaarpot maar leegschudden op een toonbank, om er item zóóveel geluk voor de jongens voor te koopen 1 Jenny had opgemerkt, dat de gedruktheid binnen het hospitaal toenam, naarmate de buitenwereld blijder werd in het vooruitzicht op de naderende feestdagen. Een tehuis, een familie wilden ze hebben. Goeie beenen en ruggen en longen en oogen wilden ze hebben. En die kon geen mensch hun geven. Zij moesten maar zien, hoe ze 't uithielden en zij hadden het al zooveel lange jaren uit moeten houden, sinds den oorlog. Jenny bleef een paar minuten staan, diep ademhalend, en toen ging zij - weer naar de zaal. De schemer was de tijd van de diepste inzinking, in het uur, dat overal in het land de andere mannen naar huis gingen, na een dag van zwaren en geslaagden arbeid, kwamen de sombere spoken op en slopen ze door het gebouw. Toen Jenny de zaal betrad, kwam er leven in de slappe gestalten. „Is 't buiten al donker, Jenny?" Dat was niets dan een poging, om haar even bij zijn bed te houden. „Wat zijn je handen koud, Jenny je hebt zeker door de sneeuw ge wandeld." „Sneeuw? Allemachtig snééuw 1" „We zullen de slee maar eens voor den dag halen, hè Ga mee er op uit vanavond. Schijnt de maan „Laten we om elf uur gaan," zei Jenny vlug. „Dan is de maan net op, en dan stoken we een vuurtje boven op den heuvel." Er klonken stemmen op uit de witte bedden. „Ik ga ook mee 1" „En dan gaan we daarna broodjes met heete worstjes eten." „Dat zou me wat zijn 1" O, glijden en rennen en racen De pittige, scherpe lucht tegen je gezicht voelen waaien de witte aarde aan beide kanten langs je zien wegschieten het gezonde bloed door je aderen voelen kloppen 1 Die heerlijke, ademlooze, onbezorgde, verkwikkende sport 1 „Ik heb een pracht van een bobslee gehad. Die is niet meer gebruikt sinds.... v.d.o." Dit beteekende vóór den oorlog. Al wat 't leven inhield, was gebeurd v. d. o. „Ik heb 'm omgedoopt - Charles Lindbergh heet ie nu. Je moest 'm eens zien vliegen 1" Iedere afleiding werd aanstonds gretig aangegrepen, en de heele zaal begon vroolijk den heuvel af te glijden zij hielden wedstrijd, en staken fakkels aan, en stampten met hun voeten in de sneeuw, en sloegen hun armen langs 't lichaam om warm te worden, en stonden te blazen op heete worstjes, en klommen den heuvel op en dan ging ie weer! Zij werden nogal luidruchtig, en de hoofdverpleegster hoorde het, en zei „Jenny heeft ze weer aan den gang." Maar zij kwam er niet tusschen. Dit had dokter Huffy bedoeld, toen hij zei, dat Jenny beter was dan een stelletje reglementen. „Kijk de Dikke slaat om 1" „Nietwaar da's Bill." „Nietwaar Frank 1" Een kussen vloog snel, goed gemikt, uit Frank's bed en de glijpartij eindigde in een kindergevecht met kussens. Groote kerels.... allemaal soldaten.... nou nou! Jenny liet hen hun gang gaan, en ging eens kijken naar den. Kleinen Majoor, die in een der kamertjes achter de zaal lag. Hij was de jongste majoor van het leger geweest nog maar een jongen. Bij Verdun stukgeschoten. Zij was bang, dat het lawaai van de glijpartij hem gehinderd had, maar hij scheen juist erg op gewekt en tevreden te zijn, en hij luisterde met zeer heldere oogen naar het praten van Jenny. Hij was zoo ziek, dat de jongens geen van allen in zijn kamertje mochten komen. Toen zij heen wou gaan, zag ze zijn lippen bewegen. Zij bukte zich, om de woorden op te vangen. „Jij bent ook een soldaat, Jenny." Toen naar Hicks met zijn verbonden oogen. Hij lag nu niet meer op Jenny's zaal, dus de minuten voor een bezoekje moest zij stelen. En zij stal ze. Hij was bang en hij had heimwee. Hij kreeg een doodsangst, iederen avond, als het donker werd. Hij greep haar vast, hij verborg zijn gezicht tegen haar arm, en er viel iets nats op haar mouw. Haar keel deed ondraaglijk pijn. Morgen zou hij er zich weer over schamen, maar misschien deed 't hem nu goed. En er kwam nooit iemand achter dan Jenny. ,,'t Komt best weer in orde," zei ze hem stoutweg. „Ik weet 't zeker 1" En zij dacht „Zoolang iemand 't nog niet opgeeft, is er hoop. En ik gééf 't niet op Zij had Windy voor 't laatst bewaard. Zijn naam was Wendell Wren, maar iedereen noemde hem Windy. „Ouwe Windbuil" noemden de jongens hem goedmoedig, omdat hij zoo buitengewoon kalm en zwijgzaam was. Windy had iets eigenaardigs iets zachts en jongensachtigs en dappers..'t was eigenlijk ontzettend, dat hij in alles maar zoo rustig bleef vertrouwen en gelooven, terwijl er voor hem niets meer was, om in te vertrouwen en gelooven. Hij lag den heeien dag dood stil, vastgesnoerd in een toestel, dat dr. Huffy speciaal voor zijn rugge- graat had samengesteld. En misschien zou Windy er beter van worden en misschien ook niet. Toen Jenny de deur opendeed, zag ze dat vonkje van gretig verlangen in zijn oogen springen. Zoo lag hij waarschijnlijk den heelen dag, dacht ze, aldoor maar strak naar de deur te kijken, zijn vrouw verwachtend dat zij zoo opeens binnen zou stappen, om hem te verrassen. Maanden en maanden was zij niet gekomen en de anderen wisten, waar dat aan lag, en zij schudden hun vuisten naar den kant, waar in de verte haar stad lag en Windy bleef maar liggen uitkijken naar haar en het kind. Nu praatte hij met Jenny over den jongen. Je kón zoo makkelijk praten met Jenny. Zij had luisterende oogen, en zij kon heel stil zitten, met een glans van geestdrift over haar kleine gezichtje. „Ze zullen nu wel toebereidselen maken voor Kerstmis, Jenny, 't Is nogal een mooi huis, en Mildred heeft slag van zulke dingen, 't Zal wel een vroolijke fuif worden en ze heeft natuurlijk weer iets nieuws, waar de lui 't nog weken later over hebben. En voor den jongen is er een Kerstboom." Hij voegde er snel aan toe „Dat vergeet ze nooit. Ik ben benieuwd, wat hij van 't jaar krijgt. Hij is te groot voor een driewieler. Misschien een fiets, of een electrischen spoortrein. Ze zullen 't echt fijn hebben. Ze kunnen natuurlijk niet eeuwig zitten kniezen, omdat ik dien.... dien vervloekten rug heb. Ze moeten hun eigen leven leven. Dat druk ik Mildred altijd op 't hart." Maar terwijl hij sprak, voelde Jenny voortdurend, dat hij dachtmis schien.... o, misschien kwèmen ze deze Kerstmis. Jenny had zijn vrouw nog nooit gezien. Zij was er het laatst geweest in Augustus, vóór Jenny kwam. Maar haar portret kwam dikwijls op de foto pagina's van de Zondagskranten de mooie, charmante mevrouw Wendell Wren. Den laatsten tijd stond er altijd mevrouw Mildred Rochester Wren, en iemand, die haar kende, had in 't hospitaal verteld, dat zij kennis had een zekeren Peter Woodward en mevrouw Wren wachtte alleen maar.... Daarom deed het zoo'n pijn, dat vonkje in de oogen van Windy te zien. Jenny ging door de gang, die naar het verpleegsterskwartier leidde, met looden schreden, en het gewicht van al hun leed op 't hart. Zij vond, dat de menschen veel te makkelijk vergaten en eigenlijk hoorden zij toch het beste van alles te hebben, die goeie, flinke jongens, het beste wat het land maar geven kon.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 13