HONING
DOOR A. SCHURINK
372
VRIJDAG 18 AUGUSTUS 1933
No. 12
Een schaduw viel op den kalen, verlichten wand
van het postkantoor. Een schaduw van een
figuur met opgeheven arm, nog verlengd door
de schaduw van een lang smal voorwerp. De
houdster van het kantoor, die na het vertrek van
haar assistenten alleen was achtergebleven, keek
er naar met vage nieuwsgierigheid. Die schaduw
was alles wat zij ooit van den moord zou weten.
Toen men haar vond, met verpletterden schedel,
naast de leeggeroofde kas, was de glimlach, waar
door de jonge vrouw geliefd en bekend was, nog
om haar lippen.
De moord werd natuurlijk het middelpunt der
conversatie in het stadje. De klanten in den
winkel van de weduwe Raaymakers, die zoowel
sigaren als couranten en huishoudelijke artikelen
verkocht, hadden het over niets anders. Een groo-
te, blonde matrone domineerde in de betoogen,
door de kracht van haar stem. „Niemand is van
daag den dag veilig, mensch," verklaarde zij. „Ze
bellen bij je aan, vertellen je dat ze voor den gas
meter komen en slaan je de hersens in."
Lotte, de dochter van de weduwe Raaymakers,
wisselde een geanimeerden blik met den tweeden
klant een flinken jongeman in plus fours, dien
zij taxeerde als een klant voor een der beste mer
ken sigaren.
Het huis lag even buiten het stadje, maarjtoch
was het een drukke zaakde artikelen waren
goed en Lotte was een knap meisje. De blonde ma
trone keek door dfe open winkeldeur op den weg,
die op dat oogenblik verlaten lag in de warme
Septemberzon. Zij huiverde dramatisch keerde
zich tot Lotte.
„Voel je je nooit zenuwachtig, hier vroeg ze.
„Het huis ligt zoo eenzaam."
„Welnee," lachte Lotte. „Waarom zou ik
zenuwachtig zijn
De jongeman keek met onverholen bewondering
naar haar knap gezichtje. „Ik bewonder uw moed,"
zei hij, „de meeste jongedames zouden bang zijn
om hier alleen te blijven."
„Ik ben haast nooit alleen," verzekerde Lotte;
„er zijn bijna altijd klanten."
„En wat weet je van hen onderbrak de ma
trone. „Hoe kan je weten dat niet één van ons
op dit oogenblik op een kans wacht om je te
vermoorden Al geef je de kas, ze vermoorden
je toch. O zoo Denk maar eens aan die arme post-
juffrouw."
Terwijl ze nog sprak kwam de verpleegster binnen.
Een grimmige, zwarte vorm, die de deuropening
bijna afsloot en het daglicht verduisterde. Terwijl
zij nader kwam, stak zij 'n collectebus naar voren
haar lange, zwarte kleeren ritselden. „Voor de
arme zieken," klonk haar stem, diep en zwaar.
De klanten offerden de jongeman pas nadat
Lotte ook gegeven had. Terwijl de vrouw het
meisje de bus voorhield, keek deze onwille
keurig haar in de oogen. Oroote, doffe, zwarte
oogen. Hoe het gebeurde kon Lotte zich niet
verklaren, maar plotseling was het of de winkel
verduisterde en zij het lokaal van het postkantoor
voor zich zag, met op den grond de vermoorde
jonge vrouw, een vreeselijke wonde in het hoofd.
Het visioen ^s weer even vlug vervaagd als het
was gekomenT' Lotte werd gewaar, dat de groote,
blonde matrone haar aansprak.
„Ik zag je moeder bij mevrouw Polderman
binnengaan," zei ze.
„Ja, moeder is op bezoek," antwoordde zij.
„Ik denk dat ze tegen tien uur thuis komt."
Terwijl Lotte sprak, merkte zij dat de verpleeg
ster haar scherp aankeek. „Ik heb den geheelen
dag geloopen," zei ze plotseling, „mag ik hier
even blijven zitten
„Natuurlijk," antwoordde Lotte, ze schoof een
stoel bij de open achterdeur, die op den tuin
uitzag. In het licht der ondergaande zon zag de
zwarte gestalte er werkelijk opvallend somber
uit, schoot het Lotte door den geest.
„Geef me nog een pot honing, Lotte, dan ga
ik," zei de blonde vrouw. Lotte wilde een trapje
bijschuiven om een der potten te pakken, die op
de bovenste plank stonden, toen de jongeman
haar galant te hulp kwam.
„Dat is het voordeel als je 1 Meter 90 lang
bent," zei hij, zich strekkend en een pot naar
beneden halend.
Lotte dankte hem met één van haar lieve glim
lachjes.
„Is de honing van jullie eigen bijen, Lotte?"
vroeg de matrone.
„Ja," antwoordde het meisje, in het belang
van haar zaak, ofschoon zij wist dat de korven
in den tuin leeg waren.
„Voor geen geld, mensch, zou ik bijen in m'n
buurt willen hebben," verklaarde de klant. „Jaren
geleden ben ik eens door een zwerm aangevallen.
Vreeselijk, zooals ik er uitzag, 'k Heb weken in
het ziekenhuis gelegen, en 't is een wonder dat ik
niet gestorven ben. Nee, dank je wel; geen bijen
in mijn buurt." Zij vertrok. Zoo suggestief waren
haar toelichtende bewegingen, dat Lotte wel had
willen applaudisseeren. Onbekend met de toe
komst, was zij zich op dat moment niet bewust
van de juiste psychologische waarde der voor
dracht van haar klant.
Na haar vertrek schoof de jongeman dichter
naar de toonbank, kocht sigaren, keek het meisje
toen glimlachend aan. „Mijn naam is Boelhouwer,"
zij hij zacht„Hendrik Boelhouwer. Ik wou dat
die verpleegster weg ging. Die manier waarop
zij rondkijkt, mag ik niet. Ik wou u vragen, of u
vanavond vrij is, en...."
Lotte zag hem aan. Hij was'n aardige jongeman,
maar de gedachte aan een anderen jongeman in
het stadje maakte haar sterk, ,,'t Spijt me," ant
woordde zij, „ik ben vanavond niet vrij. Wat de
zuster betreft, de stakkerd kan er ook niets aan
doen, dat ze leelijk is. Maar ze zit me niets in den
weg."
De jongeman wist wanneer hij verslagen was.
Hij groette en vertrok als een beeld van gekwetste
waardigheid. Lotte was blij, dat hij weg was toch
toen zijn gestalte uit het gezicht was verdwenen, leek
de winkel opeens vreemd leeg. Zij keek naar de
zwijgende zwarte gestalte De zuster zweeg, minu
ten lang. „Ze gaat op m'n. zenuwen werken," dacht
Lotte, ,,'k Wou dat ze maar wegging." Het was be
paald een opluchting, toen de vreemde gast haar
diepe basstem liet hooren.
„Ik ben blij dat hij weg is," zei de verpleegster.
„Dat is geen goed mensch. Ik voel het."
„Hij was een goeie klant," antwoordde Lotte,
zelf voelende, dat ze bruut was. „Met de rest heb
ik niets te maken."
Weer viel stilte, vreemd en onheilspellend.
„Houdt u bijen vroeg de gast daarop plotse
ling, naar de korven in den tuin kijkend.
„Neen," antwoordde Lotte, haar vroegere beves
tiging vergetend.
„Zoo!" Weer hing 'n tijdlang stilte. Het meisje zag
dat de verpleegster den winkel nauwkeurig opnam
en den geheel verlaten weg afkeek. „Het is hier een
zaam," zei ze opeens. „Komt hier nooit een poli
tieagent voorbij
„Jawel, af en toe. Op zijn ronde."
„Waarom informeert ze naar de politic dacht
Lotte. „Ging ze maar weg Maar ik durf het haar
niet te zeggen. Misschien gaat ze wel, als ik haar
nog iets geef."
„Mag ik u voor afscheid nog een pot honing voor
uw armen geven vroeg ze.
„Graag. U is heel goed," was het antwoord. De
zuster stond op, en haar arm strekkend, haalde zij
zelf een pot van de plank. Lotte's oogen verwijd
den zich, terwijl zij toekeek. Het trof haar, dat de
üjt ictó dooi Jledeïland.
De prachtige rijke kleederdracht der Friezinnen.