id bewegingen van de zuster dezelfde waren als die van haar klant, Boelhouwer. Haar grootte en be wegingen waren die van een man Lotte voelde zich koud worden, toen zij tegelijkertijd dacht aan de zware stem van de verpleegster. Meteen zag zij 'p wandelstok in den hoek staan. Die was van den jongeman. Indien hij dien miste, zou hij zeker terug komen. Gelukkig. Nu ging de zuster weer op haar stoel zitten, haar doffe zwarte oogen steeds gericht op het meisje. Waarom ging ze niet weg Die spanning, zij voelde het, zou zij niet langer meer kunnen verduren. Haar gast had stellig ook den stok gezien zou zij bang zijn, dat de jongeman terug kwam Kwam hij toch maar. Lotte dacht nu met sympathie aan den klant. Het was toch ten slotte geen kwaad om een meisje te vragen, mee uit te gaan. En steeds bleef de verpleegster haar maar aanstaren. „Waarom kijkt u me toch voortdurend zoo aan?" De woorden ontschoten haar tegen haar wil. Al zou de crisis er door verhaast worden, ze kon die oogen niet langer verdragen. „U herinnert mij aan mijn gestorven zusje", was het antwoord. „Zij werd vermoord. Zij bediende in een winkel, net als u. Zij werd neergeslagen door een klant op klaarlichten dag. Door een man die verkleed was als vrouw." Lotte staarde haar in het zwaar belijnde gezicht. De vrees, waartegen ze vocht, pakte haar onweer staanbaar. Ze voelde zich gehypnotiseerd door de zwarte gestalte. Waren die woorden bedoeld als inleiding voor een aanval „Ik moet me goed houden," dacht ze. „Er zal iemand komen. Er moet iemand komen." Toen zij sprak, hoorde zij haar eigen stem als een ge fluister. „Dat zou hier niet kunnen gebeuren," zei ze. „Hier komen geregeld menschen binnen." „Het laatste kwartier is hier niemand geweest," kraakte het antwoord, ,,'t Is nu zeker uw stille tijd En 't kost maar een seconde 0111 iemand te vermoorden." Wanhoop kreeg de overhand in Lotte. Het was waar. Niemand zou haar gillen hooren. En zij kon haar vreemden gast niet voortdurend aan den praat houden. Nog één kans de vlucht. Nee, die was ook onmogelijk. Voor zij van achter de toon bank zou kunnen schieten, kon de vreemde haar neergeslagen hebben. Wanhopig staarde Lotte over het stuk van den weg, dat zij vanaf haar plaats kon zien. Niemand te bespeuren. O, het kon riiet, het kon niet zijn, dat zij vermoord zou worden. Nu moest zij ineens denken aan den jongeman uit het stadje, die van haar hield, en "Ye* twnSaMïama van voor wien zij niet altijd lief was geweest. Maar zij hield toch ook van hem. Dat was de reden, waarom zij Boelhouwer had weggestuurd, den eenige, die haar nu had kunnen redden. Maar.... maar zij tuurde over den weg of zij het niet gelooven kon. Daar, in de verte, kwam Boelhouwer aangeloopen. Hij miste zijn stok en kwam dien halen. Hij was groot en sterk hij kon haar redden. Goddank 1 „Ik moet de zuster even weg zien te krijgen," flitste 't haar door den geest; „als ik hem de situatie uitleg. We hebben nog geen bewijs hij moet zich verbergen, om haar op heeterdaad te kunnen be trappen." „Wat scheelt u vroeg de zuster, toen Lotte plotseling kreunde. „Ik ik voel me zoo akelig," steunde zij. „Water 1 Daar 1" Zij wees naar de deur van de keuken. Dit was een gevaarlijk moment. Denkend, dat zij zwak was, zou de verpleegster haar nu juist kunnen aanvallen. En de jongeman was nog op eenigen afstand. De zuster stond op, keek rechts en links, aar zelde dan. Nu liep zij op de toonbank toe. Het meisje meende opeens de zwarte oogen te zien flik keren, toen deze afdwaalden naar het kasregister. Zij was te vlug geweest, schoot het door Lotte's brein Boelhouwer was nog te ver af. Als zij deed of zij flauw viel, zou de vrouw haar wellicht helpen. Zij zou immers de kas voor haar moeten openmaken. In dien tijd zou haar redder gearriveerd zijn. „Vlug," kreunde zij. „Water 1 Daar, in de keu ken." Om zich te steunen, greep zij de toonbank vast. De vrouw liep er in. Zij sprong bijna door de keukendeur. Het volgend oogenblik had Lotte die dichtgetrokken en op slot gedraaid. Ze wist, dat het maar uitstel was. Door de achterdeur en den tuin kon de zuster in den winkel terugkeeren. Maar het gaf haar tijd om Boelhouwer de situatie te verklaren. Zij keerde zich om, en stond doodsbang. Een schaduw v iel op den zonverlichten wand. Een schaduw van een figuur met opgeheven arm, nog verlengd door de schaduw van een gerekt smal voorwerp een stuk ijzeren pijp. Zij zag Boelhouwer vóór zich staan, met het opgeheven wapen. Zij dacht aan de woorden van de groote, blonde matrone „Hoe kan je weten, dat niet één van ons op dit oogenblik op een kans wacht, om je te vermoorden „Is al het geld daarin beet zijn stem. Dc pijp wees in de richting van het kasregister. Zijn ge zicht leek grauw. In een seconde zag Lotte alles in. De eenige, die haar had kunnen helpen, de ver pleegster, had zij zelf weggestuurd. Zoolang haar gast in den winkel was, had de bandiet haar niet durven neerslaan. De moordlust in de oogen van den aanvaller zei haar genoeg. Na het geld ge nomen te hebben, zou hij haar dooden. „Help 1 1" De gil gorgelde weg, toen zijn handen haar keel grepen. „Stop 1" Zoo scherp klonk het commando, dat de vingers van den bandiet los lieten. In de tuindeuropening stond de zuster een vreemde, zwarte, gezichtloozc gestalte, daar zij haar sluier om het geheele hoofd gewonden had. In haar armen hield zij 'n bijenkorf. „Ga weg Zij wenkte met haar hoofd naar de winkeldeur. „Ga weg, of ik gooi naar je I Drie tellen 1 Eén Lotte was ademloos, daar zij wist, dat het bluf van de vrouw was. Deze wist ook, dat de korf leeg was. Maar de man aarzelde, bij de plotselinge herinnering aan het suggestieve bijenverhaal van de groote, blonde matrone. „Twee...." telde de zuster. Toen gebeurde het ergste. De bandiet zag den bluf in. „Ga maar door 1" grijnsde hij. „Gooi I" De zuster schudde den korf zachtjes; en dan gebeurde het mirakel. Na die beweging vlogen uit de korfopening twee groote, snorrende insecten herauten van den woesten zwerm daar binnen, gereed om met duizenden hun prooi aan te vallen voor een vreeselijke foltering. De zenuwen van den schurk braken. Vóór de zuster „drie" kon tellen, was hij onder een kreet den winkel doorgevlogen, den weg af hoofd omlaag en met de armen een onzichtbare wolk van insecten afwerend. De vrouw zette den korf neer. „Gelukkig, dat ik hem zag aankomen," zei ze kalm. „Daardoor had ik gelegenheid me klaar te maken. Ik denk niet, dat hij lang in vrijheid zal zijn. Sluit uw winkel, dan gaan we samen direct in de stad de politie waarschuwen. De moordenaar van die arme post- juffrouw moet gauw gepakt worden Toe maar, beste meid, huil maar. Dat brengt de zenuwen tot bedaren." „Ik.... ik.... begrijp niet," hakkelde Lotte. „Er zijn geen bijen in dien korf." „Maar in den tuin vliegen massa's wespen," zei de zuster. „Toen ik het deksel van mijn pot honing er af deed, vlogen zij er direct op daarna duwde ik den pot met wespen in den leegen korf 1" mmM

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 21