HET BEGIN 378 VRIJDAG 18 AUGUSTUS 1933 No. 12 DOOR 3. SACKVILLE MARTIN Het was dicht bij middernacht en de kaden van de Liverpoolsche haven waren zoo goed als geheel verlaten. Er is misschien geen in drukwekkender gezicht dan een verlaten haven plaats bij avond, doch John Ridgett had voor al dat moois geen oog. Ontevreden kwam hij aange- slenterd. Reeds geruimen tijd Was hij zonder geld, omdat hij het weinige, dat hij van zijn ouders ge kregen had, reeds lang geleden in drank had om gezet. Toen het op was, probeerde hij hier en daar wat te verdienen, doch al spoedig bemerkte men, dat hij liever lui dan moe was, en dan zette men hem binnen korten tijd weer op straat. Toen het eindelijk tot hem doordrong, dat men op die ma nier niet door het leven komt, was het blijkbaar reeds te laat, want nergens kon hij nog terecht. Eensklaps werd de stilte verbroken door een schorre stem achter hem „Wilt u een doosje lucifers koopen, meneer?" Hij keerde zich om en keek in het verweerde gezicht van een oude vrouw, die in haar beenige vingers eenige doosjes lucifers geklemd hield. John Ridgett kon een grijns nauwelijks bedwin gen. „Kijk me eens goed aan, moeder, zie ik er soms uit als Rockefeller De vrouw keek hem minachtend aan. „Wie geeft jou het recht mij „moeder" te noe men Dat is geen manier om tegen een dame te spreken." „Neem me niet kwalijk, hoogheid ik wist werkelijk niet tegen wie ik sprak," zei Ridgett ironisch. Van het water kwam een koude bries de oude vrouw hulde zich dieper in haar schamelen mantel. Ridgett zag, dat de hand, waarin zij de lucifers hield, beefde. Hij diepte in zijn zak. „Hier," zei hij ruw, „qj|es wat ik heb, maar houd je lucifers maar bij je en verkoop ze aan iemand anders waar ik naar toe ga, daar worden ze toch maar nat." De magere hand strekte zich be- geerig naar het geldstuk uit. Dan aarzelde zij. „Wat ga je doen? Wat beteekent dat gezegde „Gaat je niks aan, dame," gromde Ridgett. „Jij hebt wat je wilt, en het verstandigste doe je, door hier zoo gauw mogelijk van daan te gaan." „Zoo," snerpte zij. „Nou weet ik 't." „Wees er dan gelukkig mee, maar ruk nou in," zei Ridgett grof. Ze keek hem recht in zijn gezicht. „Je lijkt me geen oude man." „Ik ben zesendertig, als je het precies weten wilt." „Zesendertig. En heb je er nu al genoeg van „Ja ja ja, is 't nou goed?" antwoordde Ridgett onwillig. „Eigen schuld zeker, hè?" „Geraden." Ridgett keerde zich half om. Hij schaamde zich, dat te hebben toegegeven. ,,'n Mooi heerschap. Eerst alles verprutsen en er dan lafhartig tus- schenuit gaan, inplaats van te vechten. En dfct noemt zich een man. Bah. Ik heb misschien tien maal meer meegemaakt dan jij, maar ik heb gevochten en gewon nen, en ik ben nu tevreden over mezelf. Enfin, het zijn ook mijn zaken niet. Menschen zooals hen snel voorbij in de richting van den steiger. Ze vingen nog juist een glimp van haar gezicht op, star en onverschillig. De oude vrouw snoof in de lucht. „Waar gaat die naar toe?"vroeg Ridgett verbaasd. „Naar den steiger, denk ik." „Maar er is toch geen boot „Weet ik dat dan gaat ze zeker zwemmen, net ais jij." Ridgett hoorde al niet meer wat ze zei. Hij was naar voren gesprongen en greep het meisje nog bijtijds vast. „Laat me los waar bemoei je je mee riep de jonge vrouw. Aan haar stem kon men hooren, dat zij overspannen was. „Vooruit, mee," commandeerde Ridgett. Hij trok haar weg. „Stommeling 1 Jezelf verdrinken. Schaam jij je niet Ze probeerde uit zijn greep los te komen. „En als dat zoo was, wat gaat het jou dan nog aan „Hoe oud ben je vroeg Ridgett, zonder op haar vraag antwoord te geven. „Vierentwintig, maar ik heb er genoeg van." Ridgett begon zich onprettig te voelen haar antwoord leek hem een echo van het zijne. „Zeker zelf den boel verprutst, hè?" Ze knikte. Ze stond alleen en de eenige, die haar hulp gaf, had zij in een nijdige bui weggejaagd. „En er daarom maar tusschenuit trekken, hè Inpiaats van flink de consequenties aan te nemen, maak je een einde aan iets, waarover je zelf niets te zeggen hebt." „Maar je weet niet wat het zeggen wil, als. fluisterde zij, haar hoofd afwendend. „Weet ik dat niet?...." Hij keek rond. Een eind verder stond nog steeds de kromme, zwarte figuur met haar lucifers. „Ik ben John Ridgett. Wat zou je er van zeggen, als wij eens een bondgenootschap sloten en den strijd samen opnieuw begonnen „Als wat?" „Als bedelaars desnoods. In ieder geval hebben we dan een doel. Jij om mij en ik om jou te steu nen. Bovendien is er altijd nog wel iets te vinden, daarbuiten bij de boeren samen is de strijd veel minder zwaar. Vanavond kunnen we wel in een asyl voor dakioozen terecht en morgen trekken we de wijde wereld in." Door zijn kalm gepraat voelde zij haar moede loosheid wegzinken haar stem klonk niet meer zoo onverschillig, toen zij antwoordde„Misschien heb je gelijk we kunnen het in ieder geval pro- beeren." Ze keek om naar het water, dat zwart zag en een gapende afgrond geleek. Ridgett zag, dat een huivering door haar leden ging langzaam trok hij haar verder van den walkant weg, tot zij bij de oude vrouw waren. „De lamme, die de blinde leidt," spotte deze, toen zij de twee zag naderen. „Dank zij het licht van jouw lucifers," ant woordde Ridgett. „In ieder geval kan je me nu wel het kwartje van zooeven teruggeven, want ik kan het best gebruiken." „Wat gegeven is, blijft gegeven," snauwde de oude. Toen viel haar oog op het meisje. „Ik geef anders nooit aan bedelaars," ging zij voort, „maar misschien hebben jullie er nu meer aan dan ik." Ze diepte het geldstuk op en gaf het aan het meisje, dat het zorgvuldig opborg. Toen wandelden zij weg en de oude vrouw hoorde hem zeggen „Morgen zijn we buiten op het land. Hè, ik heb in geen jaren een korenschoof gezien." Jaren later stichtten de heer en mevrouw Ridgett een fonds voor de armen van Liverpool. Ze waren samen een klein handeltje begonnen met het geld stuk, dat zij van de oude vrouw gekregen hadden, en sindsdien was het hun steeds voor den wind gegaan. Zij hadden indertijd later pas ontdekt, dat de oude vrouw in dien gedenkwaardigen nacht een goudstuk inplaats van het kwartje van John had gegeven. Toen zij nog dienzelfden nacht naar die plek teruggingen, was de vrouw verdwenen een agent vertelde hun, dat daar een paar uur vroeger een onbekende zwerfster dood gevonden was, die aan hartverlamming overleden bleek te zijn. Op het lichaam was, behalve een kwartje en eenige doosjes lucifers, niets gevonden J'J- Zij hield op. Een jong meisje liep Een Engelsche hengelaar, dien het voort durende gevraag of hij al beet heeft, begon te vervelen, voorkomt alle infor maties door op zijn rug een bordje te hangen: „Nee, nog niet". -V T.rS--~T'

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 26