No. 13 VRIJDAG 23 AUGUSTUS 1933 397 Herinneringen aan vroegere jaren, die nu bijna niet echt meer schijnen 't is net, of je je een massa dingen alleen maar verbeeld hebt...." Jenny bleef zwijgend zitten. Maar haar stille sympathie ging naar hem uit, en Windy voelde die hij voelde die altijd ën toen begon hij te praten tegen Jenny, zooals hij het tegen niemand anders kon over het leven vóór den oorlog, over zijn blijde, zorgelooze verleden, over zijn studiejaren, en den tijd, dat hij haar had leeren kennen. Het was Mei geweest, en zij had een hoed met een violet lint op gehad, en een bosje viooltjes in haar handhaar schoonheid had hem verblind hij had letterlijk verstomd gestaan, als een pop. Terwijl Jenny luisterde, voelde zij in zich den wensch, die een beetje pijn deed, dat zij mooi mocht zijn dat haar wenkbrauwen niet altijd zoo moe waren dat zij die zindelijke lucht van water en zeep, die zij altijd bij zich had, eens kon verruilen voor een teer, behaaglijk Oostersch parfum. Als haar oogen maar een beetje besluierd en raadselachtig waren niet zoo open en recht uit een simpel rond gezichtje keken als zij maar kleeren van zachte, wazige, soepele zij aan kon hebben, in plaats van dat stugge stijve wit, dat je zoo lomp en grof maakte. Dit alles wenschte zij niet voor zichzelf, maar om de vreugde, die Windy er door hebben zou. Tegenover zoo iemand, zoo'n raadselachtig en terughoudend wezentje, zou hij zich weer net zoo blij en sterk kunnen voelen als vroeger. Maar een verpleegster is nog maar een soort schim van een vrouw is 't niet zoo Hij zei altijd „Dank je wel, dat je gekomen bent, Jenny." Hij vertelde haar niet, dat haar aanwezigheid in de kamer hem de koude strakheid van de muren deed vergeten of dat haar luisterende oogen het leven zelfs zoo'n leven toch weer de moeite waard maakten. Hij vertelde haar niet, dat hij zich altijd een stuk minder ongelukkig voelde, als zij er geweest was. Hij keek haar alleen maar aan en zei„Dank je wel, dat je gekomen bent, Jenny." En Jenny nam het op als dankbaarheid. Om zeven uur was Jenny vrij van dienst. Dan gooide zij haar muts in een hoek en ging met haar vingers door haar vrijgekomen krullen. Ze was „Dat weet ik nog," zei ze zacht. „En dien keer, dat we 't over schepen hadden Over reizen En waar je al geweest was, en waar je graag heen zou willen Weet je 't nog Nou, toen heb ik 't ook al gezegd." Het was voor Peter allemaal al geschiedenis, en hij nam Jenny mee terug over den weg van tijd, dien zij samen hadden afgelegd, (zonder dat Jenny het wist), en hij wees haar al de mijlpalen, en de punten van oponthoud, die belangrijk waren geworden, en de ruwe zijpaden, die zij geme den hadden. En nu waren zij samen op den top van den berg terecht gekomen, dat wil zeggen, als Jenny. En voortdurend glimlachte Jenny en zij luisterde met een dood hart. Als zij hem afwees wat dan Ma%r een mensch moet toch oprecht zijn. Wat kon je doen in zoo'n geval V „Ik sta er nogal goed voor, Jenny. Ik heb 't huis en aardig wat grond en nog wat op de bank ook. Van dien kant hoeven we ons geen zorg te maken. Wat denk je als je een beetje aan 't idee gewend bent zou ik in aan merking komen We hebben 't altijd prettig gehad samen, is 't niet zoo O, Jenny, 't zou een paradijs zijn I" Zijn blik op haar gezicht, met die angstige hoop.zijn leven, letterlijk zijn leven hing af van haar antwoord. „Ik zal er over denken, Peter. Je hoort 't nog wel." Jenny stond in de gang met dat vale licht en die kloosterachtige kaalheid, en zij steunde met haar hand tegen den muur, omdat de vloer op en neer ging, en gejaagde golven van leven op haar toejoegen en om haar heen braken en dan vloeiden ze weer terug, en daar stond zij, klein opgewonden persoontje, dat zich vastklemde aan den muur. Zij moest zien, dat zij vóórt kwam. Als er maar een pad fag voor haar voeten ais ze maar niet zoo blindelings hoefde voort te tobben door 't donker, nooit wetend, waar ze met den volgenden stap terecht kwam. Na een minuut van kracht-vergaren keerde zij zich om, ging een zijgang door en bleef voor een deur staan. Zij ging niet dadelijk naar binnen. Zij bleef staan, met haar hand aan den knop, en haalde diep adem, en trok haar schou ders op. Toen ging Jenny naar binnen, luchtig en vlug. De man, die op het bed lag, leek niet veel meer te zijn dan een tengere jongen. Op de gezichten van de meeste mannen stonden groe ven van lijden en zorg, ontgoocheling en bitter heid. Maar de trekken van Windy hadden hun jongensachtige knapheid nog. Hij had iets over zich een opgewekten moed, een onverwinne- lijkheid van geest dat niet te verwoesten was, en door geen tijd kon verslappen. Vroeger kon Jenny nooit zijn deur open doen, of hij keek vlug om met dat vonkje van gretige hoop, altijd zijn vrouw verwachtend. Nu stond er in Windy's oogen enkel kalme dank baarheid voor Jenny en voor iedereen, die wat licht kwam brengen in de grauwheid der uren. Windy zag niet meer verwachtend uit naar de vrouw, die hij bemind had, maar het geloof in haar had hij niet verloren. Want de vrouw, die hem zoo schromelijk veronachtzaamd had, en die nu nooit meer kon komen, was iederen dag aan zijn zijde. Nu kon hij droomen, en er was geen werkelijkheid, die hem van dien droom berooven kon. „We krijgen vandaag een prachtigen zons ondergang, Windy," zei Jenny opgewekt. „Ja ik heb nog nooit zoo'n mooien dag meegemaakt En wat ruik ik in de lucht? Jasmijn Seringen Ik heb alle dingen liggen te bedenken, die in Mei bloeien." „Wacht," zei Jenny zij ging zitten en telde op haar vingers af„de hyacinten bloeien, paarse en beige en rose en blauwe, en de tijloos de gele riekt 't lekkerste en de tulpendie hebben geen geur, maar ze zijn zóó al mooi genoeg. Er zijn vier bakken voor de ramen, en een stuk of wat perkjes in den tuin. Maar in 't bosch is er nog veel meer, Windy kornoelje en anemonen en bqsch- viooltjes „Ah ja 1" LenteDe open plekken in 't bosch, met koele groene schaduwen, en spelende zonne stralen, die tusschen de bladeren door gefilterd komen, en in het water van een plas een recht, helder paadje makengroote scholen dartelende voorntjes, en nu en dan een be daard sprongetje van een zilveren vin, die op schiet in het zonlicht, schittert en dan weer weg is. Deze dag, zoo beangstigend mooi, opende kleine poortjes naar de lentes van het ver leden, die zooveel vreugde beloofd hadden. Hij wendde zijn oogen naar het raam en voltooide zijn gedachte luidop „Het roept allerlei dingen in je wakker. Zomer-„genoegens" aan het strand, vrij, ruim en onbekommerd bij de wijde zee! (De Engelsche badplaats Blackpool op een warmen Zondag.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 13